In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Gemeente Nijmegen en verschillende vennootschappen over de terugbetaling van een gedeelte van de koopsom van € 27,6 miljoen voor opstalrechten en opstallen. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 3 mei 2017 overwogen dat de vennootschappen tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen, wat heeft geleid tot schade voor de Gemeente. De Gemeente vorderde een terugbetaling van € 6,6 miljoen, maar de rechtbank heeft in haar eindvonnis van 4 oktober 2017 geoordeeld dat de vennootschappen € 6.974.000,00 moeten terugbetalen. Dit bedrag is het verschil tussen het reeds betaalde bedrag van € 21 miljoen en de waarde van de opstalrechten en opstallen, die door de rechtbank op € 14.026.000,00 is vastgesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Gemeente gedwaald heeft op basis van onjuiste informatie van de vennootschappen over de vervulling van een opschortende voorwaarde, wat heeft geleid tot een partiële vernietiging van de overeenkomst. De rechtbank heeft de vordering tot hoofdelijke veroordeling van de bestuurders afgewezen, omdat niet is aangetoond dat zij persoonlijk aansprakelijk zijn voor de tekortkomingen van de vennootschappen. Daarnaast zijn de vorderingen tot betaling van dwangsommen en buitengerechtelijke kosten afgewezen. De rechtbank heeft de vennootschappen ook veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, terwijl de Gemeente in de proceskosten van de bestuurders is veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.