In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert de gemeente Nijmegen een verbod voor de gedaagden om de tenuitvoerlegging van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 november 2018 voort te zetten. Dit arrest verbiedt de gemeente om over te gaan tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2017, waarin de gedaagden waren veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.974.000,00 aan de gemeente. De gedaagden hebben in reactie op de pogingen van de gemeente om het vonnis ten uitvoer te leggen, een kort geding aangespannen waarin zij een verbod tot tenuitvoerlegging van het vonnis hebben gevorderd. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geoordeeld dat het voortzetten van twee bij de rechtbank aanhangige bodemprocedures niet onder het verbod tot tenuitvoerlegging valt, zoals uitgesproken door het hof. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet in hun vordering zijn geslaagd en dat de gemeente niet verplicht is om de bodemprocedures in te trekken. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de gemeente toegewezen en de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 7 februari 2019.