ECLI:NL:RBDHA:2025:9575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
11330648 EL 24-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van Dexia in effectenleaseovereenkomst door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, aangeduid als Afnemer, en de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. De eisers hebben een effectenleaseovereenkomst afgesloten met Dexia via een tussenpersoon die niet beschikte over de vereiste vergunning voor het geven van financieel advies. Afnemer heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen, omdat de tussenpersoon hen niet heeft geïnformeerd over de risico's van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van de vergunning van de tussenpersoon. De rechter heeft geoordeeld dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatig handelen en heeft Dexia veroordeeld tot schadevergoeding van € 7.547,89, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van Afnemer begroot op € 899,97. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van een breder juridisch kader rondom effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van tussenpersonen en aanbieders.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
NAV/c
Zaak-/rolnr.: 11330648 EL 24-21
5 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Eisers in conventie worden hierna gezamenlijk aangeduid als Afnemer (mannelijk enkelvoud) dan wel afzonderlijk als [eiser 1] en [eiser 2] . Gedaagde in conventie wordt hierna aangeduid als Dexia.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 september 2024 van Afnemer, tevens houdende incidentele
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Dexia, tevens
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van Afnemer,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van Afnemer, tevens houdende akte uitlaten
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
39080959
02-03-2001
AEX Plus Effect
180 mnd
€ 40.480,20
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
17-03-2006
€ 3.342,71
N.v.t.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 10.890,60 aan leasetermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer geen bedrag aan dividenden ontvangen en geen fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 1 mei 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van handelen zonder vergunning als vereist door de Wck, misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens is het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.
3. De vorderingen en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten in conventie en in reconventie
3.1.
Afnemer vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
in het incident:
 Dexia ex artikel 843a zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de
ondertekende overeenkomst aan Afnemer te verstrekken,
-
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
in het incident:
 Afnemer ex artikel 843a zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken
van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens Afnemer in deze
procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
-
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan Afnemer verschuldigd is,
  • Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidentenalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van Afnemer inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Uit die jurisprudentie volgt ook dat Dexia de stuitingsbrieven waarop Afnemer zich beroept, kent. Omdat in deze zaak verder geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op grond van de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat de verweren omtrent de verjaring geen doel treffen.
de incidentele vordering van Dexia
4.5.
Dexia vordert dat Afnemer wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.6.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Afnemer, althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.7.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
tussenpersoon
4.8.
Afnemer heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [bedrijf] Assurantie Centrum (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Afnemer is destijds in contact gekomen met de tussenpersoon omdat hij daar een hypotheek had afgesloten. Vanuit die bestaande relatie heeft een medewerker van de tussenpersoon op enig moment voorgesteld om de mogelijkheden voor vermogensopbouw te bespreken. Vervolgens is een afspraak gemaakt met Afnemer voor een huisbezoek om de financiële situatie van Afnemer door te nemen en de mogelijkheden voor vermogensopbouw te onderzoeken met een financieel adviseur van de tussenpersoon. De adviseur is meerdere malen op huisbezoek geweest bij Afnemer.
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van de tussenpersoon geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van Afnemer. Zo is met de adviseur gesproken over de woning, de overwaarde op de woning en de lopende hypothecaire lening van Afnemer. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van Afnemer om de hypothecaire lening af te lossen. Voorts was er de wens om het dak van de woning van Afnemer te vernieuwen. De adviseur gaf Afnemer aan dat het mogelijk was om zijn doelen te verwezenlijken en dat hij hier de geschikte constructie voor wist.
De adviseur adviseerde Afnemer om een AEX Plus Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 24.000,-. Afnemer diende hiervoor de overwaarde op zijn woning op te nemen door zijn hypotheek over te sluiten en op te hogen en het bedrag dat vrijkwam uit de hypotheekverhoging aan te wenden voor de vooruitbetaling van het AEX Plus Effect overeenkomst product. Het overige deel kon volgens de adviseur worden gebruikt om de hypotheekkosten te betalen. Volgens de adviseur zou Afnemer op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor Afnemer de nieuwe hypotheek weer kon aflossen. Eveneens hield de adviseur Afnemer voor dat dit kon tegen lagere maandlasten dan de lasten die nu werden betaald, omdat de rente van de nieuwe hypotheek lager was. Hierdoor zou Afnemer meer kunnen sparen en de vernieuwing van het dak sneller kunnen bekostigen.
De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als Afnemer op deze risico’s was gewezen had hij de AEX Plus Effect overeenkomst nooit afgesloten.
Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. Conform het advies van de adviseur heeft Afnemer een AEX Plus Effect overeenkomst afgesloten bij Bank Labouchere met een vooruitbetaling van NLG 23.999,72. De aanvraag voor de AEX Plus Effect overeenkomst is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
Tevens heeft Afnemer conform het advies van de adviseur de huidige hypotheek overgesloten naar een nieuwe hypotheek bij Levob Bank voor een bedrag van NLG 110.000,-. (…) Uit de nota van afrekening blijkt dat een bedrag van NLG 26.064,58 uit de hypotheek vrijkwam. Een bedrag van NLG 24.000,- is vervolgens aangewend voor de vooruitbetaling van de effectenleaseovereenkomst. Het overige deel is gebruikt om de hypotheekkosten te voldoen. De adviseur was betrokken bij de totstandkoming van de hypothecaire lening bij Levob Bank.”
4.11.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomst van 2 maart 2001, voorzien van de vermelding:
  • een kopie van een nota van afrekening van 28 februari 2001, waaruit blijkt dat Afnemer een bedrag van NLG 26.064,58 op zijn rekening ontvangt,
  • een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de activiteiten
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia
4.14.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer
4.15.
De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat i) Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat en ii) Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden.
4.16.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
4.17.
Afnemer heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie de schade berekend op € 7.547,89. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
4.18.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van Afnemer
4.20.
Afnemer vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
vorderingen Dexia
4.21.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.22.
Omdat Afnemer inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in conventie van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
4.23.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in het incident van Afnemer
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
5.7.
veroordeelt Dexia om binnen drie (3) weken na betekening van dit vonnis aan Afnemer te betalen een bedrag van € 7.547,89, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.16.,
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien (14) dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien (14) dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.12.
wijst de vorderingen af,
5.13.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.