ECLI:NL:RBDHA:2025:8561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
1126622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door Dexia in effectenleaseovereenkomst met vergunningplichtige advisering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. en een afnemer, die via een tussenpersoon een effectenleaseovereenkomst had afgesloten. De afnemer, die zich niet bewust was van de risico's van de overeenkomst, stelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomst aan te gaan met een tussenpersoon die niet beschikte over de benodigde vergunning voor het geven van financieel advies. De procedure begon met een dagvaarding op 31 juli 2024, gevolgd door verschillende conclusies van partijen. De afnemer vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en een schadevergoeding van € 2.314,38, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia voerde verweer en vorderde in conventie dat de afnemer tot betaling van een restschuld zou worden veroordeeld. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon geen vergunning had. De vorderingen van Dexia werden afgewezen en de afnemer werd in het gelijk gesteld, met een veroordeling tot schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
AR/c
Zaak-/rolnr.: 11261622 EL EXPL 24-11
6 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.R. van Staveren (USG Legal Professionals).
tegen
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).
Partijen worden hierna Dexia en Afnemer genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 juli 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
25-01-2001
AEX Plus Effect
20 jaar
€ 10.891,20
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
16-03-2006
- € 575,05
Nee
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 2.314,38 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer geen bedrag aan dividenden ontvangen en geen fiscaal voordeel genoten. Volgens opgave van Dexia is Afnemer in totaal een bedrag van € 575,05 wegens restschuld aan Dexia verschuldigd, waarvan na toepassing van het Hofmodel een bedrag van € 191,68 overblijft.
f
3. De vordering en het verweer in conventie en in reconventie
3.1.
Dexia vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • Afnemer veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 191,68, vermeerderd met wettelijke rente;
  • voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en Afnemer gesloten overeenkomst met contractnummer [nummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan Afnemer verschuldigd is;
  • Afnemer zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten,
3.2.
Afnemer voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Afnemer vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekort is geschoten, althans haar zorgplicht heeft geschonden jegens Afnemer;
  • Dexia veroordeelt om aan Afnemer te voldoen al hetgeen afnemer aan Dexia ingevolge de overeenkomst heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente;
  • Dexia veroordeelt in de proceskosten met nakosten.
4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak
algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Recent is daar een aantal uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bijgekomen. [2] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht van Afnemer vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan Afnemer verschuldigd.
4.5.
Afnemer meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 Nadere regeling toezicht effectenverkeer (NR) 1999 of artikel 25 NR 1995.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover Afnemer zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt hij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van Afnemer inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [3] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
Afnemer heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon SpaarAdvies. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [4] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer, ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Afnemer is via zijn broer in contact gekomen met de adviseur van SpaarAdvies. De broer van Afnemer had namelijk een afspraak gemaakt voor een huisbezoek voor een financieel adviesgesprek bij hen thuis. Bij dit gesprek was afnemer ook aanwezig. Afnemer en zijn broer woonde destijds beiden nog in bij hun ouders en Afnemer ontving een Wajong uitkering. Tijdens het gesprek is met de adviseur gesproken over zijn wens om vermogen op te bouwen voor de toekomst. Afnemer wilde namelijk graag een financiële reserve opbouwen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. De adviseur adviseerde Afnemer om een AEX Plus Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. Dit zou namelijk een goed renderend product zijn. Daarbij presenteerde de adviseur het AEX Plus Effect als een ‘spaarproduct’. Om zijn verhaal te ondersteunen dat het AEX Plus Effect een geschikt product was voor Afnemer toonde de adviseur een brochure waaruit het goede rendement bleek. Er zou maandelijks een bedrag ingelegd moeten worden in het AEX Plus Effect. De adviseur adviseerde Afnemer om NLG 100,- per maand in te leggen vanuit zijn uitkering. Dit zou het geschikte bedrag zijn voor afnemer om vermogen mee op te bouwen. De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als Afnemer op deze risico’s gewezen was had hij het AEX Plus Effect nooit afgesloten. Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het AEX Plus Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.”
4.11.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding gebracht zijn:
  • een kopie van de overeenkomst van 25 januari 2001, voorzien van de vermelding:
  • een schermafbeelding van de toenmalige website van SpaarAdvies waarop onder andere te lezen is:
“Het Adviesgesprek(…)Een gesprek met een adviseur van SpaarAdvies gaat niet zozeer over geld als wel over u. Want wat hij namelijk beoogt - daarvoor is hij getraind en worden hem wekelijks de nieuwe ontwikkelingen over financiële aangelegenheden bijgebracht - is op een verhelderende manier uw positie op financiële schaal in te tekenen.”
“Neem bijvoorbeeld het pensioen, uw pensioen (…) In het gesprek zal onze adviseur u laten zien dat er vandaag de dag veel meer en veel profijtelijker wegen zijn die naar Rome leiden.”
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover zij daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij, zoals hiervoor is overwogen, eerder bewijs kunnen verzamelen, maar Dexia heeft er destijds ook van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van tussenpersonen cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [5] Bovendien heeft Dexia niet een afschrift van het aanmeld- of aanvraagformulier overgelegd, waar Afnemer in de conclusie van antwoord/eis in reconventie om heeft verzocht. Dexia heeft betoogd dat dit formulier niet relevant is, omdat zij niet betwist dat SpaarAdvies op enige wijze betrokken is geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst. Voor de vraag of SpaarAdvies Afnemer al dan niet vergunning-plichtig heeft geadviseerd, is volgens Dexia de inhoud van het contact tussen die beiden van belang en die volgt niet uit de informatie die mogelijk staat vermeld op het aanvraagformulier. Dexia heeft echter niet betwist dat de overeenkomst op basis van het aanvraagformulier is opgesteld en dat dit, naast de persoonlijke informatie van Afnemer, ook informatie van de betrokken adviseur en tussenpersoon bevat, zoals Afnemer heeft aangevoerd, of tenmisnte kan bevatten. Als het werkelijk zo is dat deze formulieren geen relevante informatie bevatten, dan valt niet in te zien waarom Dexia deze niet in de procedure brengt; op grond van artikel 21 Rv was zij reeds uit eigen beweging verplicht om het aanvraagformulier in de procedure te brengen. Het verweer van Dexia is dus al met al onvoldoende onderbouwd. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken, nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt echter dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [6] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken; dit moet echter voor haar rekening en risico blijven. Zij had behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd. Dit geldt temeer nu Afnemer voldoende heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich op haar website profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer in reconventie4.15. De door Afnemer gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.16.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Afnemer heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van dupliek de schade berekend op € 2.314,38. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
vorderingen Dexia in conventie
4.18.
Gelet op de beoordeling in reconventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.19. .
Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van Afnemer worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer tot op heden begroot op nihil;
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht, maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.4.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 2.314,38, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag van de door Afnemer gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van Afnemer begroot op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan een van de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr N.B. Verkleij, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2025:1317.
3.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
4.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
5.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
6.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1317
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.