ECLI:NL:RBDHA:2025:5537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/09/666886 / HA ZA 24-460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de curator in het faillissement van een huurkoper en de gevolgen van een ontbindingsvonnis

In deze zaak vorderde de eiser, een huurkoper, schadevergoeding van de curator in het faillissement van de verkoper. De curator had de huurkoopovereenkomst ontbonden en het appartement verkocht aan een derde, terwijl de eiser had voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de curator in privé aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden door de verkoop van het appartement, omdat de huurkoopovereenkomst achteraf gezien nooit ontbonden had mogen worden. De rechtbank verklaarde de curator niet-ontvankelijk in de vorderingen van de eiser tegen de curator in hoedanigheid, maar veroordeelde de curator in privé tot betaling van € 128.792,80 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wees ook de proceskosten toe aan de eiser, met uitzondering van de kosten die verband hielden met de curator in hoedanigheid. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een curator en de gevolgen van het niet nakomen van verplichtingen uit een huurkoopovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/666886 / HA ZA 24-460
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] , België
eisende partij,
advocaat: mr. A. Quispel,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. M.M. Mok.
Partijen worden hierna [eiser] en de curator genoemd. Waar nodig wordt ten aanzien van de curator aangegeven of het haar hoedanigheid als curator (‘q.q.’) of voor zichzelf (‘pro sé’) betreft.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 mei 2024 met producties 1 – 20;
- de conclusie van antwoord met producties 1 – 5;
- het tussenvonnis van 21 augustus 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van [eiser] met producties 21 – 30;
- de akte overlegging producties van de curator met productie 6.
1.2.
Op 28 november 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Hierbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. Aansluitend hebben partijen verzocht de procedure enige tijd aan te houden in verband met schikkingsonderhandelingen. Ten slotte is, op verzoek van partijen, vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De curator is bij vonnis van 23 juni 2020 benoemd tot curator in het faillissement van de heer [naam] (hierna: [naam] ).
2.2.
Ruim daarvoor, op 7 december 2001, hebben [eiser] en [naam] een huurkoopovereenkomst gesloten (hierna: de huurkoopovereenkomst) ten aanzien van het appartementsrecht aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: het appartement). [eiser] bewoonde het appartement niet zelf, maar verhuurde dat.
2.3.
Op enig moment hebben [eiser] en [naam] een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de huurkoopovereenkomst, waarmee (onder meer) vorderingen over en weer werden verrekend en afspraken werden gemaakt over wie van partijen (op welk moment) de VvE bijdrage diende te voldoen.
2.4.
Na haar benoemding (zie hiervoor onder 2.1) heeft de curator (q.q.) [eiser] gedagvaard en (onder meer) achterstallige betalingen en ontbinding van de huurkoopovereenkomst gevorderd. Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 22 juli 2021 (hierna: het ontbindingsvonnis) is, onder meer, de huurkoopovereenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld om binnen veertien dagen de sleutels aan de curator (q.q.) af te geven en de inschrijving van de huurkoopovereenkomst bij het Kadaster te verwijderen. Ook is [eiser] veroordeeld om binnen twee weken na de betekening van het vonnis aan de huurder van het appartement te laten weten dat deze voortaan de huurbetalingen aan de curator (q.q.) moet voldoen. Het ontbindingsvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op 31 augustus 2021 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen het ontbindingsvonnis.
2.5.
Op 20 oktober 2021 heeft de curator (q.q.) [eiser] in kort geding gedagvaard en, kort gezegd, gevorderd dat [eiser] wordt bevolen de inschrijving van de huurkoopovereenkomst in de openbare registers door te halen en de sleutels van het appartement af te geven, op straffe van een dwangsom van € 10.000 per dag met een maximum van € 500.000.
2.6.
Op 24 november 2021 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Tijdens die zitting hebben de curator (q.q.) en [eiser] een schikking getroffen die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Die schikking houdt kort gezegd in dat [eiser] de huurkoopovereenkomst uitschrijft uit het Kadaster en de sleutels aan de curator (q.q.) overhandigt en dat de curator (q.q.) 20% van de netto verkoopopbrengst van het appartement bij de notaris in depot stort. Blijkens het proces-verbaal strekt het depot “
tot zekerheid voor enige vordering die [eiser] toe mocht komen indien in de bodemprocedure bij uitspraak in kracht van gewijsde gegaan blijkt dat er geen grond is/was voor ontbinding van de huurkoopovereenkomst”.
2.7.
De curator (q.q.) heeft het appartement verkocht en op 21 april 2022 geleverd aan een derde. Zij heeft, met goedkeuring van [eiser] , 20% van de verkoopopbrengst op de derdengeldrekening van haar kantoor gestort, omdat het lastig bleek deze bij een notaris in depot te storten.
2.8.
Het gerechtshof Den Haag heeft op 31 januari 2023 eindarrest gewezen in het door [eiser] ingestelde hoger beroep. Het gerechtshof heeft daarin, voor zover van belang, het vonnis van de kantonrechter (grotendeels) vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de curator (q.q.) afgewezen, onder veroordeling van de curator (q.q.) tot terugbetaling van hetgeen [eiser] uit hoofde van het ontbindingsvonnis aan de curator (q.q.) heeft betaald (na de in het randnummer hierna bedoelde verrekening) en in de proceskosten in twee instanties. Tegen dat arrest heeft de curator (q.q.) geen cassatie ingesteld.
2.9.
[eiser] heeft, kort voor het vonnis van de kantonrechter (zie hiervoor onder 2.4) grotendeels aan zijn resterende betalingsverplichtingen onder de huurkoopovereenkomst voldaan door betaling aan Nationale Nederlanden, de hypotheekverstrekker van [naam] . Het, volgens het gerechtshof, nog resterende bedrag aan door [eiser] verschuldigde achterstallige VVE-bijdragen (€ 1.987,59) is door het hof in mindering gebracht op het door de curator (q.q.) aan [eiser] terug te betalen bedrag dat [eiser] eerder, op grond van het ontbindingsvonnis, aan de curator (q.q.) had betaald.
2.10.
De curator (q.q.) heeft, na het arrest van het gerechtshof, het op haar derdengeldrekening gestorte bedrag van € 29.774,47, aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van de curator, zowel in hoedanigheid als privé, tot betaling van € 173.309,30, vermeerderd met rente en kosten. De verwijten van [eiser] jegens de curator komen in de kern neer op het volgende. Op grond van art. 7 van de huurkoopovereenkomst was [naam] , en na diens faillietverklaring de curator (q.q.) gehouden om nadat [eiser] de volledige huurkoopsom met rente had voldaan, medewerking te verlenen aan (notariële) levering van het appartement aan [eiser] . De huurkoopovereenkomst moet na het arrest van het hof worden geacht nooit te zijn ontbonden en [eiser] heeft volledig betaald. Doordat de curator intussen het appartement heeft verkocht aan een derde, kan het appartement echter niet meer aan [eiser] worden geleverd. Aldus heeft de curator niet gehandeld als van een redelijk handelend curator mag worden verwacht.
3.2.
De curator voert verweer. De curator concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. De curator voert daarbij – onder meer – aan dat partijen een schikking hebben getroffen op grond waarvan [eiser] er mee zou hebben ingestemd dat het appartement zou worden verkocht en hij, als hij in hoger beroep gelijk zou krijgen, een vordering zou kunnen indienen in het faillissement waarvan dan 20% was gezekerd. [eiser] heeft dat gemotiveerd betwist.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Gevolgen schikkingsovereenkomst
4.1.
De rechtbank zal allereerst beoordelen in hoeverre de tussen partijen gesloten schikking (zie hiervoor onder 2.6) in de weg staat aan toewijzing van de vorderingen van [eiser] . De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, op grond van het volgende.
4.2.
De afspraken die partijen hebben gemaakt tijdens het kort geding zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Dat neemt niet weg dat sprake is van een (vaststellings)overeenkomst tussen partijen. Kennelijk verschillen partijen over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf [1] ). Nu de curator zich op de rechtsgevolgen van die overeenkomst beroept, rust op haar de stelplicht en bewijslast op dat punt.
4.3.
Uit de bewoordingen van de in het proces-verbaal opgenomen vaststellingsovereenkomst volgt niet zonder meer dat [eiser] afstand heeft gedaan van het recht op nakoming van de huurkoopovereenkomst. Immers is slechts bepaald dat de curator 20% van de opbrengst opzij zet en dat dit strekt tot
zekerheid voor enige vorderingdie [eiser] toe mocht komen indien in hoger beroep zou blijken dat er geen grond voor ontbinding was. Dat die ‘enige vordering(en)’ van [eiser] op grond van die afspraak zou worden beperkt, staat er niet. Evenmin is in de overeenkomst opgenomen dat [eiser] afstand doet van enig recht of dat partijen elkaar (of [eiser] de curator) finale kwijting verlenen. Ook blijkt uit de bewoordingen niet dat [eiser] instemt met de verkoop van het appartement en (bij winst in hoger beroep) genoegen neemt met een vordering ter verificatie.
4.4.
Dat [eiser] zich in de overeenkomst heeft verplicht om de huurkoopverhouding uit te schrijven uit het Kadaster is op zichzelf eveneens onvoldoende om aan te nemen dat hij geen aanspraak meer zou kunnen maken op nakoming van de huurkoopovereenkomst, als de ontbinding in hoger beroep niet in stand zou blijven. [eiser] zag zich op dat moment immers geconfronteerd met (i) het ontbindingsvonnis waarin de huurkoopovereenkomst (uitvoerbaar bij voorraad) was ontbonden én waarin hij al was veroordeeld om de huurovereenkomst uit het register van het Kadaster te verwijderen en (ii) de vordering van de curator in kort geding om [eiser] op straffe van een forse dwangsom (€ 10.000 per dag) te veroordelen tot de hiervoor bedoelde uitschrijving. Dat [eiser] onder die omstandigheden ervoor heeft gekozen om niet een (mogelijke) veroordeling af te wachten en in plaats daarvan (min of meer) vrijwillig aan de vordering van de curator te voldoen, waarbij hij ook nog enige zekerheid voor de nakoming van mogelijke vorderingen kon bedingen, is onvoldoende voor het oordeel dat hij (gedeeltelijk) afstand heeft gedaan van zijn rechten uit hoofde van de huurkoopovereenkomst. Daarbij speelt mede een rol dat op dat moment al duidelijk was dat [eiser] in hoger beroep was gekomen van het ontbindingsvonnis. Dat [eiser] niet verplicht was om deze regeling te treffen, zoals door de curator is aangevoerd, maakt dat niet anders. Eerder geeft dat een aanwijzing dat [eiser] niet te gemakkelijk moet worden geacht meer rechten te hebben prijsgegeven dan voor het bereiken van de regeling noodzakelijk.
4.5.
Voorts speelt een rol dat uit de pleitnota van [eiser] bij het kort geding volgt dat hij uitdrukkelijk heeft betoogd dat het belang van de curator bij onverwijlde uitvoering van het ontbindingsvonnis niet in redelijke verhouding staat tot het belang van [eiser] bij behoud van de (destijds) bestaande toestand totdat op hoger beroep was beslist. Daarbij heeft hij gewezen op het risico van onmogelijkheid van terug levering van het appartement dan wel betaling van schadevergoeding vanuit de boedel.
4.6.
Aan het voorgaande doet niet af dat [eiser] in de kort geding procedure werd bijgestaan door een advocaat, zoals door de curator betoogd. Die omstandigheid zou weliswaar mee kunnen brengen dat bij de uitleg van de overeenkomst meer gewicht moet worden toegekend aan de bewoordingen van de overeenkomst, maar in dit geval geven die bewoordingen, zoals hiervoor overwogen, onvoldoende steun aan het standpunt van de curator.
4.7.
De tussen partijen getroffen schikking staat dus naar het oordeel van de rechtbank niet aan de vorderingen van [eiser] in de weg.
Aansprakelijkheid van de curator in hoedanigheid
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat, in het geval dat de tussen partijen getroffen schikking niet aan toewijzing van de vorderingen van [eiser] in de weg staat, [eiser] een concurrente boedelvordering heeft op de boedel. Immers heeft de curator (q.q.) het appartement te gelde gemaakt, terwijl [eiser] aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en aldus recht had op levering van het appartement.
4.9.
Partijen twisten wel over de hoogte van de vordering van [eiser] en de curator heeft ter zitting aangegeven daar – ook voor zover het de vordering op haar in hoedanigheid betreft – graag in deze procedure duidelijkheid over te krijgen. De rechtbank zal daar hierna onder 4.23 en verder op ingaan, voor zover het de vordering van [eiser] op de curator pro sé betreft. Op grond van art. 26 Faillissementswet (Fw) jo. art. 101 Fw kan de vordering van [eiser] tegen de curator q.q. – die immers voldoening vanuit de boedel op het oog heeft – alleen ter verificatie worden ingediend. De rechtbank zal [eiser] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering voor zover ingesteld tegen de curator q.q.
Aansprakelijkheid van de curator pro sé
4.10.
Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de curator in privé (‘pro sé’) stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor zover een faillissementscurator bij de uitoefening van zijn taak niet is gebonden aan regels, komt hem in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. [2] Bij het gebruikmaken van die vrijheid geldt de zogenoemde Maclou-norm, [3] te weten dat een faillissementscurator, kort gezegd, behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende faillissementscurator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. De faillissementscurator dient zich te richten naar het belang van de boedel, maar het is in beginsel aan zijn inzicht overgelaten op welke wijze en langs welke weg dat belang het beste kan worden gediend. Bij toetsing aan de Maclou-norm moet worden beoordeeld of de faillissementscurator in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn heeft kunnen komen. Bij deze laatste toets past volgens de Hoge Raad terughoudendheid. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is immers vereist dat de faillissementscurator ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. Daarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien.
4.11.
Voor zover de faillissementscurator wel is gebonden aan regels, heeft hij de hiervoor genoemde beleidsvrijheid niet. Komt hij die regels niet na, dan zal hij in beginsel op die grond persoonlijk aansprakelijk zijn jegens degenen met de belangen van wie hij bij de naleving van die regels rekening diende te houden. De omstandigheid dat een faillissementscurator bij zijn gebondenheid aan regels niet de hiervoor onder 4.10 bedoelde beleidsvrijheid heeft, betekent nog niet dat het enkele niet naleven van die regels steeds tot zijn persoonlijke aansprakelijkheid leidt. Of dit zo is, hangt af van de individuele omstandigheden van het geval. [4] Verder is ook hier vereist dat de curator een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt in de hiervoor bedoelde zin. Bij de beoordeling of dat het geval is spelen alle relevante omstandigheden van het geval een rol.
4.12.
De curator heeft betoogd dat haar handelen moet worden beoordeeld aan de hand van de Maclou-norm, nu het gaat om het executeren c.q. feitelijk afdwingen van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis (het ontbindingsvonnis). Dat valt niet aan te merken als een tot de curator gerichte ‘regel’ als bedoeld in het arrest Prakke/Gips, zodat haar een ruime mate van vrijheid toekwam. [eiser] heeft onder meer betoogd dat aan de curator niet een ruime mate van vrijheid toekwam, omdat de verplichting om het appartement aan hem te leveren moet worden aangemerkt als een tot de curator gerichte ‘regel’.
4.13.
De rechtbank passeert het betoog van de curator dat haar handelen moet worden beoordeeld aan de hand van de Maclou-norm omdat haar beslissing om het ontbindingsvonnis te executeren moet worden beoordeeld. Of zij met deze beslissing wel of niet heeft gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende faillissementscurator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht is namelijk niet, althans niet uitsluitend, waar het in deze zaak om draait. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.14.
Vonnissen kunnen verschillende soorten beslissingen bevatten die kunnen worden onderscheiden in condemnatoire/veroordelende beslissingen (een veroordeling tot een doen of nalaten), constitutieve beslissingen (het opheffen of juist scheppen van een (nieuwe) rechtstoestand) en declaratoire beslissingen (het vaststellen van een rechtstoestand). Het ontbindingsvonnis bevat zowel veroordelende beslissingen (onder meer de veroordeling tot afgifte van de sleutels, doorhaling van de huurkoopovereenkomst in de registers en het berichten van de huurder over betaling aan de curator (q.q.), zie hiervoor onder 2.4) als constitutieve beslissingen (het ontbinden van de huurkoopovereenkomst). Al deze beslissingen zijn in het ontbindingsvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.15.
Veroordelende beslissingen in een vonnis hebben onmiddellijk en van rechtswege werking en kunnen daarom direct ten uitvoer worden gelegd. Wordt een rechtsmiddel ingesteld, dan wordt daardoor de directe werking geschorst, tenzij de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard. Constitutieve beslissingen werken in de regel juist niet van rechtswege. De nieuwe rechtstoestand ontstaat pas als de beslissing kracht van gewijsde krijgt (in beginsel: als tegen die beslissing geen hogere voorziening meer open staat). Een constitutieve beslissing kan echter ook, onder omstandigheden, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (zoals in dit geval). [5] In dat geval ontstaat de nieuwe rechtsverhouding wel aanstonds, zij het dat die werking slechts
voorlopigis. Wordt de beslissing in hogere instantie vernietigd, dan herleeft dus de oude rechtsverhouding. Daarbij geldt dat de vernietiging van een vonnis in beginsel terugwerkende kracht heeft. [6]
4.16.
Het tenuitvoerleggen van een vonnis dat nog geen kracht van gewijsde heeft, brengt een risico met zich, omdat het vonnis nog kan worden vernietigd. Het is vaste rechtspraak dat het risico van tenuitvoerlegging van een vonnis dat nog geen kracht van gewijsde heeft voor de executant is. [7] Ook als een partij door dreiging met executie van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis de veroordeelde heeft gedwongen tot voldoening aan een vonnis, voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, heeft die partij in beginsel onrechtmatig gehandeld wanneer dit vonnis met de daarin begrepen veroordeling wordt vernietigd. [8] Een zuiver constitutieve beslissing kan niet
ten uitvoerworden gelegd, omdat met die beslissing slechts een rechtsverhouding ontstaat of wordt opgeheven. Wel kunnen partijen feitelijk naar die nieuwe – voorlopige – rechtsverhouding handelen, door bijvoorbeeld niet meer aan de betalingsverplichtingen uit een door de rechter vernietigde overeenkomst te voldoen.
4.17.
In deze casus heeft de curator, door dreiging met executie van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde ontbindingsvonnis, bewerkstelligd dat [eiser] heeft voldaan aan de
veroordelende beslissingenen aldus de feitelijke macht over het appartement heeft verloren (door de sleutels aan de curator af te geven) en zijn goederenrechtelijke bescherming tegen overdracht [9] heeft prijsgegeven (door de inschrijving van de huurkoopovereenkomst bij het Kadaster door te halen). In beginsel heeft de curator daardoor, zo volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, (in elk geval
in hoedanigheid) onrechtmatig gehandeld. Met dit handelen heeft de curator niet zonder meer in strijd gehandeld met een op haar rustende regel, als hiervoor onder 4.11 bedoeld, zodat in zoverre de vraag of zij persoonlijk aansprakelijk is moet worden beantwoord aan de hand van de hiervoor onder 4.10 genoemde
Maclou-norm.
4.18.
Daarnaast is de curator echter als gevolg van haar onder 4.17. beschreven handelen, vervolgens tekortgeschoten in de nakoming van de huurkoopovereenkomst. Doordat [eiser] de sleutels heeft ingeleverd heeft de curator het appartement niet meer aan [eiser] beschikbaar gesteld en zij heeft het appartement niet aan hem overgedragen, op het moment dat [eiser] aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Dit handelen, of beter gezegd nalaten, betreft niet het ten uitvoer leggen van een vonnis. Weliswaar kan worden aangenomen dat het nalaten van de curator het gevolg is van de
voorlopigeontbinding van de huurkoopovereenkomst door de kantonrechter, maar dat maakt nog niet dat sprake is van het tenuitvoerleggen van een vonnis. De curator heeft gehandeld in de veronderstelling dat de huurkoopovereenkomst was ontbonden maar die veronderstelling is, achteraf bezien, onjuist gebleken. Nu de huurkoopovereenkomst achteraf bezien moet worden geacht nooit ontbonden te zijn geweest, heeft de curator dus simpelweg gehandeld in strijd met de op de boedel, en dus op haar in haar
hoedanigheid, rustende verplichtingen uit die huurkoopovereenkomst. Dat [eiser] op grond van de huurkoopovereenkomst recht heeft op levering van het appartement nadat hij de huurkooptermijnen inclusief rente heeft voldaan, is tussen partijen ook niet in geschil. Uit het arrest van het gerechtshof volgt dat [eiser] aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, in elk geval na verrekening in het arrest van het resterende bedrag met de op de curator (q.q.) rustende terugbetalingsplicht (zie hiervoor onder 2.9).
4.19.
Het is vaste rechtspraak dat de faillissementstoestand de curator niet de bevoegdheid geeft om een voortdurende prestatie van de failliete schuldenaar die bestaat uit een dulden of nalaten, ‘actief’ te beëindigen. [10] Schending van zo een verplichting moet worden aangemerkt als het schenden van een tot de curator gerichte ‘regel’ (zie hiervoor onder 4.11), [11] met als gevolg dat de curator persoonlijk aansprakelijk is als haar een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [12]
4.20.
Het door de curator bewerkstelligen dat [eiser] niet langer als huurkoper de beschikking had over het appartement moet worden beschouwd als het ‘actief’ beëindigen van een voortdurende prestatie die bestaat uit een dulden of nalaten, als hiervoor bedoeld. In het verlengde daarvan geldt hetzelfde voor de verkoop door de curator van het appartement, waardoor zij het appartement niet meer aan [eiser] kan leveren. Daaraan doet niet af dat de uit de huurkopovereenkomst voortvloeiende verplichting tot levering van het appartement (na voldoening van alle huursommen en rente) verder strekt dan een ‘dulden of nalaten’ en dat art. 35 Fw bepaalt dat indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, de levering niet geldig meer kan geschieden. Immers is in art. 5 lid 3 van de op de huurkoopovereenkomst toepasselijke Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken bepaald dat het faillissement van de huurverkoper – vanwege de inschrijving van de huurkoopovereenkomst – niet ten nadele van de huurkoper werkt. Om die reden moet ook het door de curator niet nakomen van de uit de huurkoopovereenkomst voortvloeiende verplichting om het appartement na voldoening van alle termijnen en rente aan [eiser] te leveren worden beschouwd als schending van een tot de curator gerichte ‘regel’. Dat de huurkoopovereenkomst ten tijde van de verkoop en levering door de curator (q.q.) niet meer in de registers was ingeschreven doet daar – in het kader van de aansprakelijkheid van de curator – niet aan af, omdat de doorhaling van de inschrijving door de curator zelf is bewerkstelligd door haar onrechtmatige (dreiging met executie van) tenuitvoerlegging van het later vernietigde ontbindingsvonnis.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de curator ten aanzien van dit handelen een persoonlijk verwijt worden gemaakt. Immers heeft de curator het appartement verkocht in weerwil van het feit dat [eiser] haar dringend heeft verzocht om het ontbindingsvonnis hangende het hoger beroep niet ten uitvoer te leggen en haar heeft gewezen op het risico van benadeling aan zijn kant als de curator de voorgenomen, onomkeerbare, verkoop van het appartement zou doorzetten. Weliswaar heeft een curator in beginsel een belang bij snelle afwikkeling van de boedel, waaronder verkoop van de daartoe behorende goederen, maar dat zij aan dat belang in deze omstandigheden meer waarde heeft gehecht dan aan het belang van [eiser] is naar het oordeel van de rechtbank verwijtbaar. Dit mede omdat de curator voor het appartement nog slechts beperkt kosten hoefden te maken ( [eiser] had immers Nationale Nederlanden afbetaald), vastgoed in de regel niet snel door tijdsverloop in waarde vermindert en met de verhuur van het appartement inkomsten werden gerealiseerd. Daarnaast was de resterende financiële verplichting van [eiser] onder de huurkoopovereenkomst gering, zo is in het arrest van het gerechtshof vastgesteld (€ 1.987,59, zie hiervoor onder 2.9). Ten slotte is gesteld noch gebleken dat er vanuit het belang van de boedel een concrete reden was om het appartement snel te gelde te maken, anders dan het algemene belang van een voortvarende afwikkeling. [eiser] heeft gesteld dat met de opbrengst van het appartement voornamelijk het salaris van de curator is voldaan. Dat is door de curator niet (gemotiveerd) weersproken.
4.22.
De slotsom is dan ook dat de curator pro sé aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade.
Omvang van de schade
4.23.
[eiser] vordert als schade de netto verkoopopbrengst van het appartement, de door het gerechtshof toegekende proceskosten, gederfde huurinkomsten en het verschil tussen de netto verkoopopbrengst en de verkoopopbrengst die [eiser] zelf zou hebben gerealiseerd.
4.24.
Bij het berekenen van de schade dient als uitgangspunt dat [eiser] moet worden gebracht in de vermogenspositie die hij zou hebben gehad indien de schadeveroorzakende gedraging van de curator wordt weggedacht. Als de curator de huurkoopovereenkomst had geëerbiedigd, dan zou [eiser] het appartement geleverd hebben gekregen. In beginsel zal de schade van [eiser] dan ook moeten worden begroot op de waarde van het appartement op het moment dat [eiser] de beschikking daarover heeft moeten prijsgeven. Nu beide partijen daarbij uitgaan van de verkoopwaarde, zal de rechtbank daarbij aansluiten. Omdat ook [eiser] als uitgangspunt neemt dat hij het appartement zou hebben verkocht, gaat de rechtbank bij de schadeberekening uit van de netto-opbrengst, na aftrek van de door de curator gemaakte kosten van de makelaar omdat mag worden verondersteld dat ook [eiser] die kosten zou hebben gemaakt bij verkoop. De netto-verkoopopbrengst bedraagt dan, zo volgt uit de door de curator als productie 3 overgelegde nota van afrekening, € 148.872,35. De vordering van [eiser] is daarom in zoverre toewijsbaar (voor zover niet reeds voldaan, zie hierna onder 4.28).
4.25.
[eiser] heeft gesteld dat hij het appartement voor een hoger bedrag had kunnen verkopen en dit meerdere, volgens hem € 19.300,00, als aanvullende schade gevorderd. De curator heeft deze schade betwist. [eiser] heeft niet, althans niet voldoende, onderbouwd op basis waarvan hij meent dat hij het appartement voor een hoger bedrag had kunnen verkopen. In het licht van de betwisting door de curator wordt deze schadepost daarom afgewezen.
4.26.
Hetzelfde geldt voor de door [eiser] gevorderde post die bestaat uit gederfde huurinkomsten. Uit de stellingen van [eiser] valt niet op te maken hoe hij bij dit bedrag is gekomen en waarom hij hierop aanspraak zou kunnen maken. Ook deze post wordt daarom, als onvoldoende onderbouwd, afgewezen.
4.27.
In het arrest van het gerechtshof is de curator (q.q.) veroordeeld tot (gedeeltelijke) terugbetaling en tot betaling van de proceskosten bij de kantonrechter en het hof. [eiser] heeft die kosten ook als schade opgevoerd. Voor veroordeling van de curator (q.q.) in deze kosten bestaat geen aanleiding. [eiser] heeft immers al een titel (het arrest van het gerechtshof). [eiser] heeft niet onderbouwd waarom de curator ook pro sé aansprakelijk zou zijn voor deze proceskosten.
4.28.
De curator heeft echter niet betwist dat [eiser] nog recht heeft op betaling van deze kosten en evenmin dat deze € 9.694,92 bedragen. Dat maakt dat, waar tussen partijen niet in geschil is dat de curator (q.q.) al een bedrag van € 29.774,47 aan [eiser] heeft betaald (zie hiervoor onder 2.10), de rechtbank tot uitgangspunt neemt dat deze betaling, op grond van art. 6:44 BW, eerst in mindering strekt op deze (proceskosten)veroordeling van het gerechtshof en slechts voor het overige op de hoofdsom. Dat betekent dat op het toewijsbare bedrag een bedrag van (€ 29.774,47 - € 9.694,92 =) € 20.079,55 in mindering wordt gebracht. De door [eiser] geleden schade bedraagt dan (€ 148.872,35 - € 20.079,55 =) € 128.792,80.
4.29.
Op de door de curator in privé te vergoeden schade moet voorts in mindering komen het bedrag dat (mogelijk) nog vanuit de boedel kan worden uitgekeerd. Het hiervoor genoemde bedrag zal daarom worden toegewezen voor zover [eiser] die schade niet op de faillissementsboedel van [naam] kan verhalen.
4.30.
De rechtbank gaat ten slotte voorbij aan het door de curator gevoerde eigen schuld verweer, dat inhoudt dat [eiser] de schade aan zijn zijde had kunnen voorkomen door tijdig beslag te leggen op het appartement. Voor zover op [eiser] al enige (schadebeperkings)plicht zou rusten om de curator te beletten onrechtmatig jegens hem te handelen, wat naar het oordeel van de rechtbank niet te snel moet worden aangenomen, heeft hij daaraan voldaan door de curator te verzoeken de tenuitvoerlegging van het ontbindingsvonnis op te schorten tot na de beslissing in hoger beroep en haar te wijzen op de voor hem nadelige gevolgen van haar (beoogde) handelswijze.
4.31.
De curator heeft de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen als gevorderd.
Slotsom
4.32.
De slotsom is dat de curator in privé zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 128.792,80 aan [eiser] , voor zover [eiser] die schade niet op de faillissementsboedel van [naam] kan verhalen.
4.33.
[eiser] heeft verzocht de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De curator heeft verzocht, voor zover het de vordering op haar in privé betreft, een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren op grond van, kort gezegd, een restitutierisico. De rechtbank gaat aan dat verzoek voorbij. Uitgangspunt is dat een veroordeling, indien daarom is verzocht, uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De curator heeft onvoldoende onderbouwd waarom daar in dit geval van moet worden afgeweken. Het enkele feit dat [eiser] op basis van toevoeging procedeert is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat het de curator zelf geweest is die, ondanks een dringend verzoek van [eiser] om de hoger beroepsprocedure af te wachten, het uitvoer bij voorraad verklaarde ontbindingsvonnis ten uitvoer is gaan leggen, waardoor de schade aan de zijde van [eiser] is ontstaan. Onder die omstandigheden zou de rechtbank slechts aanleiding zien om in dit geval uitvoerbaar bij voorraadverklaring achterwege laten als daartoe zwaarwegende omstandigheden zijn gesteld, wat de curator heeft nagelaten.
4.34.
De curator (pro sé) is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] ten aanzien van de curator q.q. in het ongelijk is gesteld zal de rechtbank het toe te kennen salaris advocaat halveren. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
1.929,00
(2 punten × € 1.929,00 × ½)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.330,72
4.35.
Ten aanzien van de curator (q.q.) is [eiser] de in het ongelijk gestelde partij en zal [eiser] de proceskosten dienen te betalen. Aangezien de curator haar verweer in beide hoedanigheden tegelijk heeft gevoerd en dit verweer grotendeels ziet op haar aansprakelijkheid in privé (de vordering van [eiser] op de boedel wordt slechts in omvang betwist), begroot de rechtbank deze kosten op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen jegens de curator q.q. en veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van de curator q.q., tot op heden begroot op nihil,
5.2.
veroordeelt de curator pro sé tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 128.792,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, voor zover [eiser] die schade niet op de faillissementsboedel van [naam] kan verhalen,
5.3.
veroordeelt de curator pro sé in de proceskosten van [eiser] van € 2.330,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de curator niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
2.Vgl. HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4204, (Prakke/Gips).
3.HR 19 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2047 (Maclou)
4.HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2067.
5.HR 10 november 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AY8290, rov. 3.6.2.
6.HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3678, rov. 3.4.3.
7.HR 22 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2828, rov. 3.5.
8.HR 19 mei 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA5863, rov. 3.4.
9.Immers bepaalde art. 5 lid 1 van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken, kort gezegd, dat een overdracht van het in huurkoop verkochte goed (in beginsel) niet ten nadele van de huurkoper werkte als (en nadat) de huurkoop was ingeschreven in de openbare registers.
10.Onder meer HR 23 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:424 (Credit Suisse/Jongepier q.q.) en HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2067.
11.HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2067, rov. 3.5.3.
12.Daarnaast kwalificeert het in beginsel als handelen van de curator in strijd met een in hoedanigheid na te leven verplichting als bedoeld in het arrest Koot Beheer/Tideman q.q., waardoor een vordering tot vergoeding van schade als gevolg van het handelen kwalificeert als een boedelschuld, HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108, rov. 3.7.1.