ECLI:NL:RBDHA:2025:3804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL24.36041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Jemenitische eiser in verband met de situatie in Jemen en de toepassing van het gewijzigde landgebonden asielbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025, wordt het beroep van een Jemenitische eiser behandeld die zijn asielaanvraag heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de eiser kan terugkeren naar Jemen zonder een reëel risico op ernstige schade te lopen. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht heeft geoordeeld dat de eiser geen verdragsvluchteling is en of de situatie in Jemen, in het licht van het gewijzigde landgebonden asielbeleid, voldoende is om asiel te verlenen. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jemen een individueel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank oordeelt dat de minister het beleid correct heeft toegepast en dat de situatie in Jemen niet de meest uitzonderlijke situatie betreft. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister wegens gebrekkige motivering, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de minister het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36041

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Tjong Kim Sang),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de afwijzing van zijn asielaanvraag. Volgens de minister kan eiser terugkeren naar Jemen, zijn land van herkomst. Eiser is het niet eens met dit besluit.
1.1.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser geen verdragsvluchteling is en eiser niet aannemelijk maakt dat hij bij uitzetting naar Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank doet vandaag twee uitspraken over de situatie in Jemen. Dit is één van de twee uitspraken. In deze uitspraken gaat de rechtbank voor het eerst in op het voor Jemen met het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2024/9 (WBV 2024/9) gewijzigde landgebonden asielbeleid en de vraag of het op dat beleid gebaseerde standpunt van de minister, dat zich in Jemen niet de meest uitzonderlijke situatie voordoet, stand kan houden.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat eiser ongelijk krijgt. Hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jemen een individueel risico loopt. Wat betreft het gestelde risico om in Jemen het slachtoffer te worden van willekeurig geweld heeft de minister in zijn beleid mogen aannemen dat de mate van geweld niet zo hoog is dat een ieder die terugkeert naar Jemen, de provincie Sana’a in het bijzonder, alleen al door aanwezigheid daar, een reëel risico op ernstige schade loopt, ongeacht identiteit en persoonlijke situatie (meest uitzonderlijke situatie). De minister heeft mogen aannemen dat zich in Jemen een minder uitzonderlijke situatie voordoet. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij, in het licht van deze minder uitzonderlijke situatie, in Jemen het slachtoffer zal worden van willekeurig geweld. Toch is het beroep gegrond, omdat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. Pas met de aanvulling van de motivering op 14 november 2024 heeft de minister het besluit deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Leeswijzer
1.3.
De rechtbank zet hierna eerst het procesverloop (2), het asielrelaas (3) en het standpunt van de minister (4) uiteen
.Daarna gaat de rechtbank kort in op de aanvullende motivering van de minister (5). Onder 6 en 7 beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden dat de minister het vóór WBV 2024/9 geldende beleid had moeten toepassen (6) en dat het nieuwe beoordelingskader van de geloofwaardigheid niet in overeenstemming is met het Unierecht (7). Daarna gaat de rechtbank in op de door eiser gestelde individuele vrees bij terugkeer (8). Vervolgens behandelt de rechtbank de vraag of de minister voor Jemen terecht niet de meest uitzonderlijke situatie heeft aangenomen en wat de uitkomst van die beoordeling betekent voor eiser (9). Onder 10 gaat de rechtbank in op de vraag of de minister in de humanitaire situatie in Jemen aanleiding had moeten zien om een verblijfsvergunning asiel te verlenen en onder 11 gaat de rechtbank kort in op het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Tot slot geeft de rechtbank een conclusie (12).

Procesverloop

2. Eiser heeft op 19 april 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 10 september 2024 afgewezen als ongegrond.
2.1.
Op 14 november 2024 heeft de minister, in aanvulling op het besluit van 10 september 2024, een wat de minister een beschikking noemt uitgebracht (aanvullende ‘beschikking’). De minister heeft op 27 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Asielrelaas
3. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en behoort tot de [naam] -stam. Hij is op [geboortedatum] 1994 in Saudi-Arabië geboren en heeft daar altijd gewoond. Eiser heeft wel acht jaar gestudeerd in Jemen. Eiser verbleef tijdens zijn studie in de hoofdstad Sana’a en reisde meerdere keren per jaar heen en weer tussen Saudi-Arabië en Jemen. Omdat eisers verblijf in Saudi-Arabië zou eindigen – hij had daar geen persoonlijke garantsteller meer – en hij uitzetting naar Jemen vreesde, heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiser stelt dat hij niet kan terugkeren naar Jemen. Hij vreest voor de Houthi’s in verband met zijn stamafkomst – de [naam] -stam is een tegenstander van de Houthi’s –, zijn achternaam en zijn verblijf in het westen. Daarnaast vreest eiser voor de oorlog in Jemen.
Standpunt minister
4. De minister acht de verklaringen van eiser geloofwaardig. Maar daaruit blijkt volgens de minister niet dat eiser om individuele redenen een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister vindt het niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer vermoord zal worden vanwege zijn etniciteit. Wel is het aannemelijk dat hij bij terugkeer een risico loopt om het slachtoffer te worden van discriminatie. De mate van discriminatie is echter onvoldoende zwaarwegend. Daarnaast loopt eiser volgens de minister bij terugkeer vanwege het willekeurige geweld in Jemen geen reëel risico op ernstige schade. Dat eiser uit Jemen komt is op zichzelf genomen niet genoeg om dat risico aan te nemen. Eiser heeft zijn vrees om bij terugkeer naar Jemen het slachtoffer te worden vanwege het willekeurig geweld onvoldoende aannemelijk gemaakt. De minister heeft bij deze beoordeling het landgebonden beleid toegepast, opgenomen in paragraaf C7/19 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals gewijzigd met WBV 2024/9.
Aanvullende ‘beschikking’
5. De minister heeft op 14 november 2024 het besluit van 10 september 2024 aangevuld. De rechtbank stelt allereerst vast dat de ‘beschikking’ van 14 november 2024 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept, in die zin dat dit geen verandering in de rechtspositie van eiser heeft gebracht. De minister volhardt immers in de afwijzing van de asielaanvraag onder aanvulling van de motivering. Deze ‘beschikking’ kan daarom niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar moet worden beschouwd als aanvullende motivering van het besluit van 10 september 2024.
5.1.
De rechtbank stelt verder vast dat de minister op zitting heeft erkend dat het noodzakelijk was een aanvullende motivering uit te brengen, omdat in het besluit van 10 september 2024 niet op alle in de zienswijze naar voren gebrachte punten was ingegaan. Gelet hierop kleeft aan dat besluit een motiveringsgebrek.
5.2.
Het beroep is daarom gegrond en het besluit van 10 september 2024 moet worden vernietigd. De rechtbank beoordeelt hierna of de rechtsgevolgen van dat besluit, waarbij de aanvullende ‘beschikking’, het verweerschrift en het behandelde op zitting worden meegenomen, in stand kunnen blijven.
Mocht de minister het landgebonden beleid over Jemen in WBV 2024/9 toepassen?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn aanvraag ten onrechte overeenkomstig WBV 2024/9 heeft beoordeeld. Eiser heeft zijn asielaanvraag ruim voor de inwerkingtreding van dat beleid ingediend. Bij een tijdige beslissing was het oude en voor hem gunstigere beleid toegepast. Het had verder op de weg van de minister gelegen om in het beleid overgangsrecht op te nemen. Door dat niet te doen handelt de minister volgens eiser in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Tot slot stelt eiser dat meerdere beroepsprocedures aanhangig zijn gemaakt tegen op WBV 2024/9 gebaseerde besluiten, waarbij ter discussie staat of het gewijzigde beleid ten opzichte van Jemen toelaatbaar is. De minister had daarin aanleiding moeten zien de besluitvorming uit te stellen.
6.1.
De beroepsgrond dat de minister WBV 2024/9 niet mocht toepassen slaagt niet. Zoals volgt uit vaste rechtspraak geldt in asielzaken de in het algemeen bestuursrecht geldende hoofdregel dat de aanvraag getoetst moet worden aan de hand van het ten tijde van het nemen van het besluit geldende recht (onmiddellijkheidsbeginsel). De uitzondering dat de minister de aanvraag moet beoordelen aan de hand van het recht op het tijdstip van ontvangst ervan geldt alleen bij een regulier verblijfsrecht, namelijk bij aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf [1] en aanvragen voor een reguliere verblijfsvergunning. [2] Deze uitzondering is niet van toepassing op asielzaken. [3] De gemachtigde van eiser heeft dit in beroep [4] en op zitting ook erkend.
Eiser stelt dat de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en een tijdige beslissing op de aanvraag mogelijk voor hem positief was geweest, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Het niet tijdig beslissen op een aanvraag betekent niet dat het genomen besluit vanwege overschrijding van de beslistermijn niet in stand kan blijven. [5] Er bestaat namelijk geen rechtsregel op grond waarvan een te laat genomen besluit niet in stand kan blijven. Eiser had beroep kunnen instellen tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. In die procedure had eiser ook de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn met negen maanden kunnen betwisten.
6.2.
Het betoog dat de minister in strijd handelt met diverse beginselen van behoorlijk bestuur slaagt ook niet. De minister heeft niet in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel. De minister heeft de beleidswijziging gepubliceerd. Het was voorafgaand aan de inwerkingtreding van het gewijzigde beleid op 25 april 2024 voorzienbaar dat het oude beleid zou worden aangepast. De minister heeft de Tweede Kamer namelijk bij brief van 18 maart 2024 geïnformeerd over zijn plan om het beleid te wijzigen. [6] Dat overgangsrecht ontbreekt in WBV 2024/9 is een keuze van de beleidsmaker: er geldt geen verplichting om in een beleidswijziging overgangsrecht op te nemen. Ook dient het beleid zonder overgangsrecht in asielzaken een doel: de beleidswijziging komt namelijk voort uit de gewijzigde situatie in Jemen en de minister is gehouden om de asielbeoordeling te baseren op actuele informatie. [7] Ook is het vertrouwensbeginsel niet geschonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister een toezegging, uitlating of gedraging heeft gedaan waaruit eiser mocht begrijpen dat zijn aanvraag volgens het oude beleid zou worden beoordeeld.
6.3.
De minister heeft daarom terecht WBV 2024/9 toegepast. Dat inmiddels meerdere beroepsprocedures aanhangig zijn gemaakt tegen besluiten die op dat beleid zijn gebaseerd hoefde de minister, anders dan eiser stelt, geen aanleiding te geven de besluitvorming uit te stellen. Eiser heeft dit betoog niet nader onderbouwd en de minister is juist gehouden om zo spoedig mogelijk de behandelingsprocedure af te ronden. [8] Het betoog van eiser dat de minister zijn besluitvorming had moeten uitstellen is ook niet goed te rijmen met eisers stellingname dat de minister te lang heeft gewacht met beslissen.
Mocht de minister Werkinstructie (WI) 2024/6 en WBV 2024/12 toepassen?
7. Eiser betoogt dat de per 1 juli 2024 met WI 2024/6 en WBV 2024/12 ingevoerde wijze van beoordelen van asielaanvragen in strijd is met het Unierecht. De minister stelt volgens eiser te hoge eisen aan de onderbouwing van de asielaanvraag. Het is volgens eiser niet in overeenstemming met het Unierecht dat de minister, wanneer onderbouwing van een asielrelaas met documenten niet mogelijk is, de geloofwaardigheid van een asielverzoek beoordeelt aan de hand van strikte cumulatieve voorwaarden. Verder strookt de focus op het individualiseringsvereiste en het afschaffen van de kwetsbare minderheidsgroepen niet met artikel 3 van het EVRM, op grond waarvan vreemdelingen die behoren tot een groep die het doelwit is van mensenrechtenschendingen geen verdere individualisering hoeven aan te tonen dan het behoren tot die groep.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de door eiser naar voren gebrachte asielmotieven geloofwaardig geacht, zodat de minister geen toepassing heeft gegeven aan de vanaf 1 juli 2024 geldende geloofwaardigheidsbeoordeling. Verder was de [naam] -stam, waartoe eiser behoort en op grond waarvan hij bij terugkeer risico stelt te lopen, niet aangewezen als risico- of kwetsbare minderheidsgroep. Dat de voorheen in het landenbeleid aangewezen risico- en kwetsbare minderheidsgroepen zijn komen te vervallen heeft dus voor eiser in die zin geen gevolgen. Bovendien neemt de omstandigheid dat het groepenbeleid is gewijzigd niet weg dat de minister nog steeds beoordeelt of eiser wegens het behoren tot een bepaalde groep, in zijn geval de [naam] -stam, het risico loopt op groepsvervolging of systematische blootstelling aan ernstige schade. Eiser heeft tot slot zijn betoog op zitting onvoldoende onderbouwd dat uit WI 2024/6 een voor de vreemdeling hogere bewijslast volgt dan voorheen. Uit WI 2024/6 volgt, net als uit WI 2014/10, dat de stelplicht en bewijslast betreffende het asielrelaas bij de vreemdeling liggen en het aan de vreemdeling is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Ook volgt uit WI 2024/6, net als uit WI 2014/10, dat de minister rekening houdt met de moeilijke bewijspositie van de asielzoeker.
Loopt eiser persoonlijk gevaar bij terugkeer?
8. Eiser betoogt dat de minister zijn standpunt dat niet aannemelijk is dat eiser persoonlijk gevaar loopt in Jemen onvoldoende heeft gemotiveerd. De minister is onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de door eiser aangevoerde redenen waarom hij niet kan terugkeren. Hij heeft in de zienswijze namelijk gewezen op de omstandigheid dat de [naam] -stam waartoe hij behoort niet geliefd is bij de Houthi’s en heeft daartoe in de zienswijze en ook al eerder met de correcties en aanvullingen op het nader gehoor ondersteunende landeninformatie overgelegd. Ook is de minister onvoldoende ingegaan op (eisers verklaringen over) het bij de correcties en aanvullingen overgelegde bewijs dat eiser is mishandeld bij controleposten en in Sana’a vanwege zijn Saudische accent. Hij loopt verder gevaar om gedwongen gerekruteerd te worden wanneer hij in Jemen controleposten moet passeren. Tot slot betoogt eiser dat zijn verblijf van circa 1,5 jaar in een westers land een bijkomend feit is waardoor hij bij terugkeer naar Jemen persoonlijk gevaar loopt. Hij heeft in dat verband in de zienswijze gewezen op e-mailcorrespondentie tussen [naam] , senior onderzoeker aan het Sana’a Center for Strategic Studies, en VluchtelingenWerk Nederland.
Stamachtergrond
8.1.
De rechtbank leidt uit de nadere toelichting van eiser op zitting af dat hij in de eerste plaats betoogt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de [naam] -stam een groep is die in Jemen wordt vervolgd of systematisch wordt blootgesteld aan ernstige schade.
8.1.1.
Volgens artikel 1A, onder 2, van het Vluchtelingenverdrag en artikel 2, onder d, van de Kwalificatierichtlijn komt een vreemdeling in aanmerking voor de vluchtelingenstatus als hij aannemelijk maakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een gegronde vrees heeft voor vervolging om redenen van het behoren tot een bepaalde (etnische of religieuze) groep. Volgens punt 116 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), NA. t. het VK, hoeft een vreemdeling die aannemelijk maakt dat hij deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, geen verder onderscheidende kenmerken (“further special distinguishing features”) naar voren te brengen waaruit een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM valt af te leiden. [9]
8.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit de overgelegde stukken niet naar voren komt dat alle leden van de [naam] -stam te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade. Uit geen van de met de correcties en aanvullingen en de zienswijze overlegde nieuwsberichten kan worden afgeleid dat de daarin genoemde personen alleen zijn gearresteerd wegens hun achternaam of band met de stam. Wat betreft de verwijzing in de zienswijze naar pagina 26 van het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Jemen (ambtsbericht) van augustus 2022 stelt de minister in de aanvullende motivering terecht dat het hier gaat om bloedvetes met betrekking tot land of familievetes, waarover eiser niet heeft verklaard. Hieruit volgt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het behoren tot de [naam] -stam niet al maakt dat eiser bij terugkeer naar Jemen een (reëel) risico loopt op vervolging of ernstige schade.
8.1.3.
Eiser stelt verder dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat specifiek hij wegens zijn stamachtergrond een risico loopt op vervolging of ernstige schade. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister het standpunt [10] dat eiser dat onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt deugdelijk heeft gemotiveerd. De minister heeft hierbij terecht zwaarwegende betekenis toegekend aan de vele reisbewegingen van eiser tussen Saoedi-Arabië en Jemen in zijn studietijd. Eiser is volgens zijn eigen verklaringen tussen 2014 en 2021 zo’n twee keer per jaar op en neer gereisd van Saudi-Arabië naar Jemen. [11] Ook heeft eiser tijdens deze periodes vier tot vijf maanden in Houthi-gebied verbleven. [12] Hiermee heeft eiser bij herhaling de afweging gemaakt dat het voor hem dermate veilig was dat hij kon terugkeren naar en verblijven in Houthi-gebied. [13] Eiser heeft tijdens zijn verblijf in Sana’a ook niet te maken gehad met de vervolging [14] die hij nu vreest te ondervinden bij terugkeer. De minister is eiser daarbij terecht niet gevolgd in zijn verklaring dat hij in Sana’a voornamelijk thuis heeft gezeten en niet teveel naar buiten durfde. [15] Eiser heeft namelijk verklaard dat hij gedurende deze periode acht jaar onderwijs heeft genoten aan de Universiteit van Sana’a, wat laat zien dat hij de vrijheid had om zich openlijk te bewegen in de gemeenschap. [16] Verder heeft eiser, zoals de minister terecht stelt, geen onderbouwing gegeven voor de gestelde verslechtering in recente jaren. Eiser heeft ook niet gesteld dat hij een prominent lid of stamleider is van de stam, zodat daarmee geen reden is om aan te nemen dat hij onder speciale aandacht staat bij de Houthi.
8.1.4.
Wat betreft eisers verklaringen over zijn mishandelingen bij controleposten en het door hem in dat verband overlegde bewijs is van belang dat de minister dit in het voornemen heeft betrokken bij de vraag of de door eiser ondervonden discriminatie voldoende zwaarwegend is. De minister heeft er op gewezen dat eiser, ondanks zijn ervaringen bij controleposten, heeft kunnen wonen, werken en studeren in Houthi-gebied. Ook heeft hij, ondanks dat het met problemen was, in- en uit kunnen reizen uit Houthi-gebied. Ook hier herhaalt eiser in beroep dat hij bijna altijd binnen zat, maar dat strookt niet, zoals de rechtbank onder 8.1.3 heeft overwogen, met andere verklaringen waaruit blijkt dat hij deelnam aan het maatschappelijk leven.
8.1.5.
Tot slot stelt de minister ook terecht dat eisers naam niet wordt genoemd in de aangehaalde bronnen in de zienswijze, waardoor hij ook daarmee zijn gestelde vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister stelt daarom terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn afkomst of zijn persoonlijke relaas in de negatieve belangstelling staat van de Houthi-autoriteiten of dat eiser op een dusdanige manier wordt beperkt in zijn dagelijks leven dat sprake is van vervolging op basis van het Vluchtelingenverdrag.
Gedwongen rekrutering
8.2.
Wat betreft het gestelde rekruteringsrisico door Houthi’s heeft de minister terecht gewezen op het ambtsbericht van 2022. [17] Daarin staat dat de Houthi-beweging verschillende manieren gebruikt om in eigen gebied strijders te rekruteren. Dat gebeurt voornamelijk op lokaal niveau, waar Houthi-vertegenwoordigers hun activiteiten grotendeels richtten op mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar. Ook rekruteerden de Houthi-rebellen tijdens de verslagperiode van dit ambtsbericht, net als daarvoor, op grote schaal minderjarige jongens. De meeste rekruten waren analfabeet, en afkomstig uit de armste lagen van de bevolking. Ook kwamen berichten naar buiten dat de Houthi’s bij controleposten tussen Houthi- en regeringsgebied jonge mannen onder dwang rekruteerden. Daarnaast verschenen ook berichten dat zij gevangenen vrijlieten onder voorwaarde dat zij zich bij de Houthi-rebellen aansloten. De door eiser genoemde bronnen [18] laten geen wezenlijk ander beeld zien over de wijze van rekrutering.
8.2.1.
Hieruit blijkt, zoals de minister terecht in de aanvullende motivering stelt, dat eiser geen groot risico loopt het slachtoffer te worden van gedwongen rekrutering. Eiser past niet binnen de leeftijdsgroep van minderjarigen of 18 tot 22 jaar oude mannen. Ook is eiser geen analfabeet, waardoor hij ook niet tot die groep van mannen behoort die veelal wordt gerekruteerd: eiser heeft gestudeerd en die studie afgerond. Tot slot is van belang dat, ondanks de in het ambtsbericht beschreven praktijk van gedwongen rekrutering bij controleposten, eiser volgens zijn eigen verklaringen vele malen Jemen in- en uitgereisd is en daarmee meerdere malen controleposten heeft gepasseerd. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat toen pogingen zijn ondernomen hem te rekruteren en eiser heeft geen reden aangevoerd waarom dit bij terugkeer anders zou zijn.
Verblijf in westers land
8.3.
Wat betreft het betoog van eiser dat hij wegens zijn verblijf in een westers land bij terugkeer gevaar loopt, stelt de minister terecht dat er geen reden is om aan te nemen dat leden van de Houthi op de hoogte zijn van eisers verblijf in Nederland. Eiser heeft dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. De door eiser aangehaalde e-mailcorrespondentie van [naam] met VluchtelingenWerk Nederland ziet op Jemenieten die, anders dan eiser, werkzaam zijn voor de Nederlandse ambassade, een NGO of een VN-kantoor. De minister stelt ook terecht dat eisers paspoort geen stempel of registratie bevat van zijn verblijf in het westen.
Tussenconclusie
8.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij individueel zal worden blootgesteld aan een risico op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Jemen. Hierna zal de rechtbank het standpunt van de minister toetsen dat eiser ook geen reëel risico loopt op ernstige schade vanwege de algemene situatie in Jemen.
Loopt eiser gevaar als gevolg van willekeurig geweld?
9. Eiser betoogt dat de minister niet heeft onderkend dat, als hij moet terugkeren naar Jemen, en Sana’a in het bijzonder, hij daar alleen al door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Ten onrechte heeft de minister, aldus eiser, voor Jemen niet de meest uitzonderlijke situatie aangenomen. Deze uitzonderlijke situatie blijkt volgens eiser uit de door hem genoemde landeninformatie, onder andere het ambtsbericht van september 2023. Hij wijst in dit verband op de humanitaire situatie, de economische oorlogsvoering en de situatie van ontheemden. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser ook op meerdere rechterlijke uitspraken [19] en het negatieve reisadvies voor Jemen.
Kader
9.1.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Deze bepaling is de implementatie van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn.
9.1.1.
In het arrest X en Y van het Hof van Justitie [20] is het Hof ingegaan op de verschillende situaties die in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn kunnen worden onderscheiden. Het Hof heeft overwogen dat artikel 15, onderdeel c, een algemener risico op ernstige schade betreft dan de risico’s die zijn genoemd in de onderdelen a en b van het artikel. [21] Artikel 15, onderdelen a en b, veronderstellen dat een vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst specifiek en individueel wordt blootgesteld aan een reëel risico op ernstige schade en deze bepalingen dus een duidelijke mate van individualisering vereisen. [22] Het gaat volgens het Hof in onderdeel c in ruimere zin over een bedreiging van het leven of de persoon van een burger en dus niet om bepaalde gewelddadigheden. Onderdeel c gaat allereerst over de situatie waarin een gewapend conflict willekeurig geweld meebrengt en waarin de mate van geweld zo hoog is dat kan worden aangenomen dat iemand die terugkeert, alleen al door zijn aanwezigheid in een land of gebied, een reëel risico op schade zou lopen ongeacht zijn identiteit en persoonlijke situatie (meest uitzonderlijke situatie). In deze situatie geldt niet de voorwaarde dat de vreemdeling aantoont dat hij specifiek wordt getroffen wegens elementen die eigen zijn aan zijn persoonlijke omstandigheden. Vervolgens is het Hof ingegaan op andere, minder uitzonderlijke situaties. [23] In deze situaties kunnen elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling wel relevant zijn. Hoe meer de vreemdeling in die situatie het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt wegens elementen die eigen zijn aan zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld is vereist om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn (glijdende schaal).
9.1.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 17 juli 2024 een richtinggevende uitspraak gedaan over dit arrest. [24]
9.1.3.
De minister heeft naar aanleiding van dit arrest van het Hof en deze Afdelingsuitspraak besloten om voortaan drie gradaties binnen de veiligheidssituaties van landen te onderscheiden. [25] In de eerste gradatie is de mate van willekeurige geweld zo hoog, dat een burger alleen al door zijn aanwezigheid een risico loopt op ernstige schade (‘risico door loutere aanwezigheid’, voorheen: ‘meest uitzonderlijke situatie’). De volgende gradatie is de situatie waarbij de mate van willekeurig geweld een relatief hoog niveau bereikt, maar niet hoog genoeg is om op basis van de loutere aanwezigheid van de vreemdeling een reëel risico op ernstige schade aan te nemen (‘relatief hoger niveau van willekeurig geweld’, voorheen: ‘minder uitzonderlijke situatie’). De derde gradatie is de situatie waarin sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld. In die situatie is er wel willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict, maar bereikt de mate van het willekeurige geweld volgens de minister een relatief lager niveau (‘relatief lager niveau van willekeurig geweld’, voorheen: ‘geen of onvoldoende uitzonderlijke situatie’). In de tweede en derde gradatie zal een beoordeling van de individuele (risicoverhogende) omstandigheden gemaakt moeten worden.
9.1.4.
De rechtbank sluit hierna aan bij de door de minister in zijn besluitvorming en door eiser gebruikte, en inmiddels door de minister verlaten, begrippen (‘uitzonderlijke situatie’ en ‘minder uitzonderlijke situatie’).
Is sprake van de meest uitzonderlijke situatie?
9.2.
Voor Jemen gold vanaf 2016 in het beleid van de minister de hoogste gradatie van willekeurig geweld waarbij, ongeacht de individuele omstandigheden van de vreemdeling, sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 (‘meest uitzonderlijke situatie’). [26] In WBV 2024/9 heeft de minister dit niet langer aangenomen. Hoewel de minister voor Jemen nog steeds aanneemt dat sprake is van een binnenlands gewapend conflict en willekeurig geweld, neemt de minister nu een hoge mate van willekeurig geweld aan (‘minder uitzonderlijke situatie’).
9.2.1.
De minister heeft zich in het besluit, onder verwijzing naar WBV 2024/9, op het standpunt gesteld dat voor geheel Jemen, en dus ook voor Sana’a, geen sprake is van een situatie dat een burger alleen al door zijn aanwezigheid een risico loopt op ernstige schade, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Omdat voor Jemen de middelste gradatie geldt, moet een vreemdeling op basis van individuele omstandigheden aannemelijk maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
9.2.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister zijn standpunt om niet uit te gaan van de hoogste gradatie baseert op WBV 2024/9. In dit WBV heeft de minister als motivering van de beleidswijziging gewezen op de brief van de minister van 18 maart 2024. [27] Deze brief is een reactie op het ambtsbericht van september 2023. In die brief staat dat gedurende de verslagperiode van het ambtsbericht de veiligheidssituatie in Jemen is verbeterd, in de zin dat het de-facto bestand tussen de strijdende partijen over de hele verslagperiode heeft geleid tot een substantiële daling van gevechtshandelingen. Dit heeft geleid tot een relatief laag aantal doden en gewonden onder de burgerbevolking, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de beginjaren van de burgeroorlog, met name 2015 tot en met 2018, waarbij de burgeroorlog in alle hevigheid woedde. Op basis van het ambtsbericht van september 2023 moet volgens de minister worden aangenomen dat het aantal burgerslachtoffers in samenhang met de omvang van het huidige geweldsniveau in Jemen, afgezet tegen de totale omvang van de bevolking, niet zodanig is dat kan worden gesproken van willekeurig en wijdverbreid geweld in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000, waarbij louter de aanwezigheid van een persoon leidt tot een reëel risico op ernstige schade. De minister heeft volgens deze brief, naast het verminderde aantal burgerslachtoffers, ook rekening gehouden met een aantal andere factoren:
  • de vrees voor een hernieuwde escalatie omdat het de-facto bestand recentelijk onder druk is komen te staan;
  • de escalatie van de economische oorlogsvoering door de strijdende partijen die bijdraagt aan de slechte humanitaire situatie;
  • de omstandigheid dat de minister de afgelopen jaren de hoogste gradatie binnen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 heeft aangenomen en een aantal EU-lidstaten deze gradatie nog steeds aannemen voor (delen van) Jemen;
  • het grote aantal ontheemden in Jemen, ten dele als gevolg van het jarenlange conflict.
De minister heeft in de aanvullende motivering en het verweerschrift nader uiteengezet, onder verwijzing naar het ambtsbericht van september 2023, waarom in geen van de provincies in Jemen, en dus ook niet in Sana’a, sprake is van de hoogste gradatie van willekeurig geweld, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Ook heeft de minister er op gewezen dat de zeer slechte humanitaire situatie is meegewogen in het maken van het gewijzigde landgebonden asielbeleid.
9.2.3.
De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn beoordeling van de gradatie van het willekeurig geweld de in paragraaf C2/3.3.3.1 van de Vc 2000 genoemde criteria, die gebaseerd zijn op de rechtspraak van het Hof van Justitie [28] , EHRM [29] en de Afdeling [30] , heeft toegepast. Eiser heeft niet gesteld dat de minister niet alle relevante informatie bij deze beoordeling heeft betrokken. Eiser betoogt wél dat de minister op grond van de in landeninformatie beschreven situatie in Jemen tot een andere conclusie had moeten komen. Dat volgt de rechtbank niet en daartoe overweegt zij als volgt.
9.2.4.
De minister schetst een juist beeld van de veiligheidssituatie in Jemen. In het ambtsbericht van september 2023, dat ook door eiser is ingeroepen, staat dat het door de VN tot stand gebrachte bestand, dat van kracht was van 2 april 2022 tot 2 oktober 2022, en het daaropvolgende de-facto bestand, tijdens de rapportageperiode van het ambtsbericht hebben geleid tot een meer stabiele militaire situatie zonder grootschalige front-overschrijdende escalatie, al deden zich incidenteel en op gezette tijden wel gevechtshandelingen voor. Hierdoor ontstond de langste periode van relatieve rust sinds de start van het militaire conflict. [31] Ook was er door het bestand en het daaropvolgende de-facto bestand een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers als gevolg van directe beschietingen en bombardementen. [32] Hoewel het aantal burgerdoden in 2022 (770) nagenoeg gelijk bleef aan 2021 (769) was dat het gevolg van toenemende bewegingen van burgers, waardoor aanzienlijk meer burgerslachtoffers vielen door landmijnen en explosieve oorlogsresten (
Explosive Remnants of War, ERW) dan voorheen. In het tweede kwartaal van 2023 is het aantal ERW-burgerslachtoffers gedaald, als gevolg van bewustmakingscampagnes, ruimingswerkzaamheden en stabielere frontlinies die resulteerden in minder verplaatsingen van personen. [33] Burgerslachtoffers vielen in begin 2023 verder vooral in het westelijke deel van de provincie Sa’da (in de districten [plaats] en [plaats] ). [34] Verder was sprake van beperkte militaire activiteiten langs de frontlinies, in het bijzonder in [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en langs de grens met Saoedi-Arabië, waarbij ook burgerslachtoffers vielen. [35] Daarnaast vielen de burgerslachtoffers als gevolg van ERW met name in de provincie [plaats] . [36]
Ook rapporteert het ambtsbericht van september 2023 over de escalatie van de economische strijd tussen de Houthi rebellen en de Jemenitische regering. [37]
Het ambtsbericht geeft aan dat de humanitaire situatie gedurende de eerste maanden van het bestand niet betekenisvol is verbeterd of zelfs is verslechterd. Stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte en overstromingen waren hiervan de belangrijkste oorzaken. Hoewel in het najaar een voorzichtige afname zichtbaar was van het aantal mensen dat acute voedseltekorten kende, zijn de cijfers ten aanzien van de algemene humanitaire situatie in Jemen in 2022 nog steeds uiterst zorgelijk. Die situatie is in de eerste maanden van 2023 niet wezenlijk verbeterd. Diverse organisaties typeerden de situatie in Jemen als de grootste humanitaire crisis in de wereld. [38]
Wat betreft de ontheemdensituatie staat in het ambtsbericht dat volgens de Internationale Organisatie voor Migratie, ondanks een aanzienlijke daling in de nieuwe conflict-gerelateerde ontheemding als gevolg van het bestand, klimaatgerelateerde gebeurtenissen in 2022 hebben geleid tot een stijging van 93 procent in nieuwe en indirecte ontheemding, vooral in de provincies [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] . Hierdoor werden meer dan een half miljoen mensen getroffen. [39]
Eiser beroept zich hoofdzakelijk ook op dit ambtsbericht.
9.2.5.
De rechtbank stelt vast dat de minister, zoals onder 9.2.1 weergegeven, voor Jemen als geheel heeft beoordeeld of zich daar een situatie voordoet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Eiser stelt in beroep dat hij alleen bekend is met (de provincie) Sana’a en dat de Houthi’s daar de macht hebben. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat specifiek in zijn woongebied, Sana’a, (wél) sprake is van de meest uitzonderlijke situatie. Hoewel de veiligheidssituatie in sommige delen van Jemen zorgelijker is dan in andere, is er naar het oordeel van de rechtbank in Jemen als geheel en ook in de provincie Sana’a in het bijzonder geen sprake van een situatie waarbij een burger alleen door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een bedreiging als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, hoewel gevechtshandelingen zich nog steeds voordoen, als gevolg van het (de facto) bestand het aantal gevechtshandelingen sterk is afgenomen. [40] Ook het aantal burgerslachtoffers is aanzienlijk afgenomen. Uit het ambtsbericht van september 2023 blijkt verder dat deze burgerslachtoffers hoofdzakelijk in andere provincies vielen dan de provincie Sana’a. Het aantal burgerslachtoffers in verhouding tot het totale aantal inwoners van Jemen en van de provincie Sana’a in het bijzonder is niet zo hoog dat daarom de meest uitzonderlijke situatie bestaat als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 dat alleen al de aanwezigheid van een persoon leidt tot een reëel risico op ernstige schade.
Ook blijkt uit deze informatie een aanzienlijke daling in de nieuwe conflict-gerelateerde ontheemding als gevolg van het bestand. De stijging van het aantal ontheemden in sommige provincies vindt zijn oorzaak hoofdzakelijk in klimaatgerelateerde gebeurtenissen.
Hoewel de humanitaire situatie slecht is, en de economische oorlogsvoering door de strijdende partijen hieraan bijdraagt, blijkt daaruit onvoldoende dat de humanitaire omstandigheden in overwegende mate veroorzaakt worden door de handelingen van de bij het conflict betrokken partijen. [41] Uit het ambtsbericht volgt namelijk dat stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte en overstromingen hiervan de belangrijkste oorzaken waren.
Het door eiser genoemde negatieve reisadvies voor Jemen leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit reisadvies kan niet worden afgeleid dat de mate van willekeurig geweld in Jemen ten tijde van belang zodanig hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger, alleen al door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico liep op de vorenbedoelde ernstige schade. De aard en de intensiteit van het geweld is in dit reisadvies ook niet nader toegelicht. [42] Een reisadvies wordt bovendien opgesteld in het kader van consulaire hulpverlening en is een advies aan Nederlanders die naar Jemen reizen en dus niet voor de beoordeling van asielaanvragen. Dat sommige andere landen de algemene veiligheidssituatie in Jemen anders beoordelen en voor (delen van) Jemen nog steeds de meest uitzonderlijke situatie aannemen, maakt op zichzelf niet dat het standpunt van de minister niet deugdelijk gemotiveerd is. [43] De door eiser genoemde uitspraken van andere zittingsplaatsen vormen ook geen aanleiding voor een ander oordeel.
9.2.6.
Uit het voorgaande volgt dat de minister zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zich in heel Jemen, en dus ook in de provincie Sana’a, niet de hoogste gradatie van de mate van willekeurig geweld (‘meest uitzonderlijke situatie’), als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000, voordoet. Dat de minister voor Jemen, en dus ook voor de provincie Sana’a, een lagere gradatie aanneemt (‘minder uitzonderlijke situatie’) komt de rechtbank dus niet onjuist voor. De beroepsgrond slaagt dus niet. Dit betekent dat eiser op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Daarop gaat de rechtbank hierna in.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij slachtoffer wordt van willekeurig geweld?
9.3.
Eiser betoogt dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vrees van eiser om slachtoffer te worden van willekeurig geweld niet aannemelijk is. Eiser stelt dat hij heeft onderbouwd waarom hij, in vergelijking met andere Jemenieten, een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van de hoge mate van willekeurig geweld. Hij wijst in dit verband op zijn stamachtergrond, het gebied waarnaar hij moet terugkeren, het ontbreken van een netwerk, het niet hebben van een woning, inkomsten of levensonderhoud en het risico om gerekruteerd te worden.
9.3.1.
Zoals volgt uit het arrest X en Y zijn in ‘minder uitzonderlijke situaties’ (de middelste en laagste gradatie) elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling relevant. Hoe meer de vreemdeling het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt wegens elementen die eigen zijn aan zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld zal zijn vereist opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming krachtens artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [44]
Uit het arrest van het Hof volgt verder dat gekeken moet worden naar alle relevante elementen die betrekking hebben op de individuele situatie en de algemene situatie in het land van herkomst, voordat wordt vastgesteld of het risico onder onderdeel a, b of c van artikel 15 valt. Het is in eerste instantie aan een vreemdeling om door middel van zijn verklaringen en documentatie en in samenwerking met de minister alle elementen ter staving van zijn verzoek om internationale bescherming naar voren te brengen. [45] De minister moet vervolgens in de eerste fase van de beoordeling, aan de hand van dat wat een vreemdeling naar voren heeft gebracht, alle mogelijke relevante omstandigheden en factoren vaststellen en bij de beoordeling betrekken. [46] Als een vreemdeling zijn persoonlijke kenmerken en individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht en waar nodig aannemelijk heeft gemaakt, moet de minister die omstandigheden in de tweede fase beoordelen in het licht van de veiligheidssituatie in het gebied waar een vreemdeling vandaan komt. Daarbij moet de minister een gemotiveerde beoordeling maken en betrekken of een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de relevante elementen ook daadwerkelijk zorgen voor een verhoogd risico op ernstige schade. Van een vreemdeling wordt verwacht dat hij staaft waarom zijn individuele omstandigheden in zijn specifieke herkomstgebied maken dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt. Het is aan de minister om te motiveren waarom het samenstel van de naar voren gebrachte individuele omstandigheden, in het licht van de veiligheidssituatie, niet voldoende is voor het aannemen van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 15, aanhef en onderdeel c. [47]
9.3.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een specifiek verhoogd risico loopt bij terugkeer het slachtoffer te worden van willekeurig geweld. De minister wijst in dit verband in de eerste plaats terecht op de verklaringen van eiser. In het verslag van het nader gehoor [48] staat het volgende:
‘Er is sprake van willekeurig geweld in Jemen in sommige gebieden. Met dit gegeven in uw achterhoofd, loopt specifiek uw leven dan meer gevaar dan een andere Jemeniet die ook heeft te vrezen voor dit willekeurige geweld?
Ja.
Waarom?
Op dit moment weten alle Jemenieten die daar hun hele leven hebben gewoond, hoe om te gaan met die situatie. Ze hebben allemaal wapens en een Janbia, dat hoort bij de cultuur ook. Ik ben daar niet mee opgegroeid. Jemenieten weten wel om te gaan met die situatie en ik niet omdat ik daar nooit ben opgegroeid.
Maar als we het puur hebben over het willekeurige geweld wat plaatsvindt in de oorlog, in het algemeen. Loopt u dan een groter risico op willekeurig geweld dan uw buurman naast wie u eventueel zou wonen in Jemen?
Nee.
Verder wijzen ook eisers gedragingen tijdens zijn verblijf in Jemen er niet op dat hij het risico op willekeurig geweld uit de weg ging. Eiser heeft bijvoorbeeld verklaard dat hij Jemen in 2021 – toen nog geen bestand van kracht was – per auto via [plaats] heeft verlaten (een tocht van bijna 8 uur), waarbij hij controleposten heeft moeten passeren. [49]
9.3.3.
De minister stelt ook terecht dat eiser verder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn individuele omstandigheden, in het licht van de veiligheidssituatie, leiden tot een verhoogd risico op willekeurig geweld. Voor zover eiser naar voren heeft gebracht dat hij zal moeten terugkeren naar Sana’a is van belang dat uit het arrest X en Y volgt dat de elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling waarmee de bevoegde nationale autoriteit rekening moet houden, in andere situaties dan de meest uitzonderlijke situatie noodzakelijkerwijs verder gaan dan het feit dat iemand afkomstig is uit een bepaald gebied. [50] Dat eiser moet terugkeren naar Houthi-gebied is dus op zichzelf geen risicoverhogende omstandigheid, als hiervoor bedoeld. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat
hijin het licht van de veiligheidssituatie in Sana’a, een verhoogd risico loopt om te worden geraakt door willekeurig geweld. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat, gelet op de overwegingen onder 9.2.4, het geweld, op grond waarvan burgerslachtoffers vallen, zich niet hoofdzakelijk voordoet in Sana’a.
9.3.4.
Wat betreft de ook al eerder onder 8.2 beoordeelde vrees voor rekrutering overweegt de rechtbank dat eiser onvoldoende heeft toegelicht waarom dit een omstandigheid betreft die een verhoogd risico geeft op willekeurig geweld. Het gaat hier immers om een vrees voor gericht geweld. Dit is dus ook geen omstandigheid op grond waarvan eiser een verhoogd risico loopt het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
9.3.5.
De andere door eiser aangevoerde omstandigheden – zijn stamachtergrond, het ontbreken van een netwerk en het niet hebben van een woning, inkomsten of levensonderhoud – maken ook niet dat eiser meer risico loopt het slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Uit de door eiser overgelegde landeninformatie noch uit zijn verklaringen blijkt dat eiser vanwege zijn stamachtergrond een hoger risico loopt op willekeurig geweld. Wat betreft het niet hebben van een woning, inkomsten of levensonderhoud is van belang dat eiser eerder, tijdens zijn studie, ook heeft kunnen voorzien in zijn levensonderhoud en onderdak, zodat geen reden bestaat om aan te nemen dat hij dit na terugkeer niet zou kunnen.
9.3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet met individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat hij een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Daarom heeft de minister terecht geweigerd om eiser vanwege dat geweld een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is uitzetting wegens de humanitaire situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM?
10. Eiser betoogt dat uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, omdat hij in Jemen terecht zal komen in erbarmelijke humanitaire omstandigheden. In dat verband heeft eiser gewezen op het arrest Sufi en Elmi van 28 juni 2011 van het EHRM. [51]
10.1.
In het arrest Sufi en Elmi onderscheidt het EHRM humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict, van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. [52] Hoewel het conflict in Jemen met name door de economische oorlogvoering wel invloed heeft op de zorgelijke humanitaire situatie, is deze situatie naar het oordeel van de rechtbank niet enkel en in overwegende mate toe te schrijven aan het conflict. Zoals hiervoor onder 9.2.5 is overwogen volgt uit het ambtsbericht van september 2023 namelijk dat stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte en overstromingen de belangrijkste oorzaken waren van de slechte humanitaire situatie. Uit het arrest Sufi en Elmi volgt dat als een slechte humanitaire situatie zich niet afspeelt in de context van een gewapend conflict, artikel 3 van het EVRM slechts wordt geschonden in ‘very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling’. Hoewel sprake is van een slechte en complexe humanitaire situatie, heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in Jemen dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden bestaan. Daarbij is van belang dat hulporganisaties aanwezig zijn in Jemen en vanaf het najaar van 2022 een voorzichtige afname zichtbaar was van het aantal mensen dat acute voedseltekorten kende. [53]
Vertrektermijn en inreisverbod
11. Het betoog van eiser dat hem ook geen vertrektermijn en inreisverbod kan worden opgelegd, omdat de asielaanvraag ten onrechte is afgewezen, slaagt gelet op de hiervoor opgenomen overwegingen niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit daarom. De rechtbank laat uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de minister het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de minister daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 september 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. W.P.C.G. Derksen en mr. B. Koopman, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)
2.Artikel 3.103 van het Vb 2000, zie ook de toelichting op artikel 3.103 van het Vb 2000, Stb. 2000, 497, p. 172 en de toelichting op artikel 1.27 van het Vb 2000, Stb. 2012, 308, p. 13 en 14.
3.Vergelijk ook ABRvS 14 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AR3915 en ABRvS 5 december 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AL6153, JV 2003/43.
4.Gronden van 23 september 2024, p. 2.
5.ABRvS 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:732, onder 3.2 en ABRvS 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2502, onder 2.1.
6.Vergelijk ABRvS 9 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6705.
7.Artikel 31, vierde lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000; implementatie van artikel 4, derde lid, onder a van de Kwalificatierichtlijn en artikel 10, derde lid, van de Procedurerichtlijn).
8.Artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
9.EHRM 17 juli 2008, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002590407.
10.Voornemen, p. 3 en 4 en besluit, p. 4.
11.Nader gehoor, p. 11.
12.Aanmeldgehoor, p. 6.
13.Vergelijk ABRvS 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3175.
14.Nader gehoor, p. 11.
15.Nader gehoor, p. 8, 11 en 14.
16.Proces-verbaal van verhoor, p. 4, aanmeldgehoor, p. 5 en 7.
17.Dit staat in het ambtsbericht over Jemen van augustus 2022 (pagina. 30) Volgens het ambtsbericht over Jemen van september 2023 (p. 37) is de praktijk van rekrutering door de strijdende partijen in grote lijnen dezelfde gebleven.
18.Een themarapport van het Noorse Landinfo over rekrutering van maart 2024, een artikel van Human Rights Watch van 13 februari 2024, een artikel van een onderzoeker van Sana’a Centre for Strategic Studies uit februari 2024, de Query Response over Jemen van de European Union Agency for Asylum (EUAA) van maart 2022.
19.Rb Den Haag (zp Amsterdam) 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17489 en Rb Den Haag 28 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19864.
20.HvJEU 9 november 2023, X en Y, ECLI:EU:C:2023:843.
21.Punt 40.
22.Punt 37 en 38.
23.Punt 42.
24.ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
25.Brief van 5 maart 2024, 19 637, nr. 3211. Zie ook de brief van 19 november 2024, 19 637, nr. 3315.
26.Zie WBV 2016/18 en (laatstelijk) WBV 2022/26.
27.19 637, nr. 3215.
28.HvJEU 30 januari 2014, Diakité, ECLI:EU:C:2014:39 en HvJEU 10 juni 2021, CF en DN tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2021:472, punten 43 en 45.
29.EHRM 28 juni 2011, Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk , ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907.
30.ABRvS 4 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4320 en ABRvS 27 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:780, onder 3.2.
31.p. 7, 17 en 20.
32.p. 8 en 19.
33.p. 8 en 22.
34.p. 21.
35.p. 22.
36.p. 22.
37.p. 9.
38.p. 7.
39.p. 9 en 48.
40.Vergelijk ABRvS 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:84, onder 2.4.
41.Vergelijk ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, onder 3.2 en ABRvS 13 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:365, onder 2.3.
42.ABRvS 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3833, onder 7.3.
43.ABRvS 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:84, onder 2.4.
44.Onder punt 42 van het arrest.
45.Artikel 4, eerste en tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn.
46.Artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn en het arrest X en Y, punt 55.
47.ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, onder 6.2 - 6.4.
48.p. 23.
49.Aanmeldgehoor, p. 11.
50.Onder 65.
51.EHRM 28 juni 2011, Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907.
52.Onder 281 tot en met 283.
53.p. 7 en 10 van het ambtsbericht van september 2023.