ECLI:NL:RBDHA:2025:2354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 13 februari 2025, werd het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder een asielaanvraag in Frankrijk ingediend en was op 7 juli 2023 aan Frankrijk overgedragen. Eiser betoogde dat Frankrijk niet voldeed aan de Europese normen voor opvang en asielprocedures, en dat er structurele tekortkomingen waren in de opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste en dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van ernstige tekortkomingen in Frankrijk die een overdracht aan dat land onaanvaardbaar zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in het asielproces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025, samen met de zaak NL24.49982, op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Eiser heeft eerder, op 17 januari 2022, bij Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is destijds gebleken dat eiser op 11 december 2019 een verzoek om internationale bescherming bij Frankrijk had ingediend. Nederland heeft op 10 maart 2022 de autoriteiten van Frankrijk verzocht eiser terug te nemen. De autoriteiten van Frankrijk zijn hiermee akkoord gegaan. Op 7 juli 2023 is eiser aan Frankrijk overgedragen. Op 26 juni 2024 heeft eiser wederom in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac bleek opnieuw dat eiser op 11 december 2019 een verzoek om internationale bescherming bij Frankrijk had ingediend en dat eiser tussen de eerdere procedure en de huidige procedure geen andere verzoeken om internationale bescherming heeft gedaan. Nederland heeft daarom de autoriteiten van Frankrijk op 15 augustus 2024 verzocht eiser terug te nemen. De Franse autoriteiten zijn hier op 29 augustus 2024 akkoord mee gegaan.
Kan de minister voor Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de minister ten aanzien van Frankrijk niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser is in Frankrijk sprake van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Dit blijkt uit de door eiser overgelegde stukken [2] en uit zijn verklaringen dat Frankrijk al jaren niet aan de Europese maatstaven voldoet. Eiser heeft ook zelf ervaren – nadat hij op 7 juli 2023 aan Frankrijk is overgedragen – dat Frankrijk niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen. Eiser had in Frankrijk geen toegang tot de asielprocedure, opvang of rechtshulp. Daar komt bij dat eiser een alleenstaande man is en voor specifiek de groep alleenstaande mannen en vrouwen is het nog moeilijker om opvang te krijgen. Ook kreeg eiser direct na aankomst in Frankrijk een terugkeerbesluit opgelegd zonder dat hij de mogelijkheid kreeg een nieuwe asielaanvraag in te dienen.
Verder betoogt eiser uit de brief van Vluchtelingenwerk [3] Nederland en de daarbij gevoegde landeninformatie aanleiding bestaat voor het vragen van individuele garanties ten aanzien van opvang, asielprocedure, rechtsbijstand en detentie. Ook blijkt uit deze landeninformatie dat Frankrijk zich bewust onverschillig opstelt ten aanzien van opvangvoorzieningen om op deze wijze asielzoekers te ontmoedigen in Frankrijk internationale bescherming aan te vragen. Dat Frankrijk akkoord is gegaan met het verzoek om terugname, maakt volgens eiser niet dat Frankrijk daarmee aan zijn verplichtingen voldoet. De minister had nader onderzoek moeten doen of ten aanzien van Frankrijk nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Tot slot betoogt eiser dat de minister in het bestreden besluit de door eiser aangehaalde landeninformatie en afgelegde verklaringen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De enkele verwijzing van de minister naar de Afdelingsuitspraken [4] is geen deugdelijke motivering nu uit de door eiser overgelegde landeninformatie blijkt dat eiser geen toegang zal krijgen tot opvang in Frankrijk. Ook is de minister onvoldoende ingegaan op de individuele omstandigheden van eiser. Verder verwijst eiser in de zienswijze naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 februari 2024 [5] . Eiser betoogt dat het bestreden besluit ten aanzien van de door eiser aangehaalde uitspraak een deugdelijke motivering ontbreekt. Volgens eiser was de vindplaats van deze uitspraak voor de minister eenvoudig te vinden was nu de datum en de zittingsplaats bij de minister bekend waren.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat voor Frankijk in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van zodanige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvangvoorzieningen dat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is hier niet in geslaagd. Uit een Afdelingsuitspraak van oktober 2023 [6] blijkt dat uit het AIDA Country Report: France (update 2022) weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Hier komt nog bij dat de Afdeling zeer recent heeft geoordeeld [7] dat het meest recente AIDA-rapport, [8] waar eiser zich op beroept geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan naar voren is gekomen uit de landeninformatie die bij voorgaande uitspraken is betrokken en onvoldoende is voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De door eiser ingebrachte stukken geven geen aanleiding om van die rechtspraak af te wijken. De situatie in Frankrijk die in de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 24 mei 2024 naar voren komt, schetst namelijk geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Frankrijk dan de informatie die al in de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is betrokken.
Daar komt bij dat eiser met zijn verwijzing naar het AIDA-rapport geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers, zoals eiser, bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen om langdurig verstoken te blijven van opvang. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat Frankrijk met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. De minister had geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen of ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder heeft eiser zijn eerdere slechte ervaring in Frankrijk niet onderbouwd. Mocht eiser van mening zijn dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat de daartoe bevoegde Franse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
Tot slot volgt de rechtbank eiser evenmin in zijn standpunt dat de minister onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de door eiser aangehaalde landeninformatie en afgelegde verklaringen in het bestreden besluit. De minister verwijst in het bestreden besluit niet enkel naar de Afdelingsuitspraken van 2 mei 2024 en 30 augustus 2024. De minister is in het bestreden besluit aan de hand van de beschikbare informatie van eiser voldoende ingegaan op alle omstandigheden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Anders dan eiser heeft betoogd hoefde de minister in het bestreden besluit niet in te gaan op de door eiser in de zienswijze aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 29 februari 2024, nu eiser zelf niet volledig naar de juiste uitspraak heeft verwezen.
Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken?
6. Eiser betoogt dat de minister zonder nader onderzoek te doen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan en dat de minister gezien de ervaring van eiser in Frankrijk aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, [9] waarin werd geoordeeld dat een van de redenen om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening het interstatelijk vertrouwensbeginsel is. Gezien de ervaring van eiser na zijn eerdere overdracht aan Frankrijk was er aanleiding voor de minister om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
6.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening heeft de minister een discretionaire bevoegdheid. Hierin is bepaald dat in afwijking van artikel 3, eerste lid, elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. De minister maakt hier terughoudend gebruik van, namelijk in situaties waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [10]
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. In het betoog van eiser heeft de minister geen aanleiding hoeven te zien om de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De eerdere ervaringen van eiser in Frankrijk heeft de minister betrokken in het bestreden besluit in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Anders dan eiser betoogt hoeft de minister deze ervaringen niet opnieuw bij de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening te betrekken. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024. [11] De door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verder heeft eiser geen nadere documenten overgelegd waaruit blijkt dat er in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid zou getuigen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser verwijst in de zienswijze naar AIDA Country Report: France (2023 Update), Rb. Den Haag, zittingsplaats Amsterdam 29 februari 2024, NL24.2985 en NL24.2986, niet gepubliceerd, en ECLI:NL:RBDHA:2024:8597.
3.Brieven van VluchtelingenWerk Nederland van 24 mei 2024 over Dublinterugkeerders en asielzoekers in Frankrijk.
4.ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863 en ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
5.Rb. Den Haag, zittingsplaats Amsterdam 29 februari 2024, NL24.2985 en NL24.2986, niet gepubliceerd.
6.ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
7.ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
8.AIDA Country Report: France (2023 Update).
9.Rb Den Haag 2 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:76, r.o. 7.3.
10.Hoofdstuk C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
11.ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.