ECLI:NL:RBDHA:2025:21733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
NL25.53102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring verlenging en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die in detentie is geplaatst op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie had op 24 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd, welke op 20 oktober 2025 werd verlengd. Eiser heeft tegen deze verlenging beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren via een beeldverbinding.

De rechtbank heeft beoordeeld of de minister terecht de maatregel van bewaring heeft verlengd. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was en dat de minister onvoldoende voortvarend handelde. De rechtbank oordeelde dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko bestaat en dat de minister voldoende inspanningen heeft geleverd. Eiser had niet actief meegewerkt aan zijn uitzetting, wat de minister in zijn nadeel heeft mogen meewegen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de verlenging van de maatregel rechtmatig was.

Daarnaast heeft de rechtbank de medische omstandigheden van eiser in overweging genomen. Eiser stelde dat zijn detentie onevenredig bezwarend was vanwege zijn gezondheidsproblemen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij detentieongeschikt was en dat de medische zorg in detentie niet toereikend was. De rechtbank heeft de belangenafweging van de minister gevolgd en geoordeeld dat de verlenging van de maatregel niet in strijd was met het verbod van willekeur of het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

Procesverloop

1. De minister heeft op 24 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 13 mei 2025. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 29 juli 2025. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 11 september 2025. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 28 oktober 2025. [4]
1.2.
De minister heeft bij besluit van 20 oktober 2025 de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (het verlengingsbesluit). [5] De ingangsdatum van deze verlenging is 21 oktober 2025.
1.3.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde (beiden via een beeldverbinding) en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister het verlengingsbesluit terecht heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het verlengingsbesluit is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader4. Wanneer de rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of dat de maatregel, na afweging van alle relevante belangen, niet redelijk is, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijzing van de tenuitvoerlegging daarvan. [6] Dit geldt ook voor besluiten om de maatregel van bewaring te verlengen. [7] De bewaringsmaatregel kan, na de eerste zes maanden, met maximaal twaalf maanden worden verlengd als het uitzetten van de vreemdeling langer duurt dan verwacht, ondanks alle redelijke pogingen daartoe. Dit kan gebeuren als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of als de benodigde documenten uit het land van herkomst nog niet beschikbaar zijn. [8]
Ontbreekt het zicht op uitzetting en werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
5. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Er is op 28 april 2025 een aanvraag om een laissez-passer verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Nu de bewaring lang voortduurt, de aanvraag om een laissez-passer ook al lang in onderzoek is, er al vele malen (algemeen) gerappelleerd is en er nog steeds geen reactie is gekomen van de Marokkaanse autoriteiten, is er geen reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn en mag van de minister meer inspanning worden verwacht. Het laatste vertrekgesprek vond plaats op 20 oktober 2025. Dit is telefonisch gebeurd terwijl eiser al eerder had aangegeven dit als storend te ervaren. Bovendien kan dit gesprek ook bezwaarlijk als vertrekgesprek worden gekwalificeerd, omdat alleen is meegedeeld waarom de bewaring wordt verlengd. Ook zou de minister inmiddels op dossierniveau aandacht moeten vragen voor de aanvraag om een laissez-passer. Door dit na te laten na zes maanden, in samenhang met het uitblijven van een inhoudelijk vertrekgesprek, handelt de minister onvoldoende voortvarend.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko bestaat. [9] De rechtbank ziet ook geen aanleiding om daar in het geval van eiser anders over te oordelen. Het enkele tijdsverloop sinds de verzending van de aanvraag om een laissez-passer op 28 april 2025 is onvoldoende voor de conclusie dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt. Daarbij is van belang dat uit het voortgangsrapport volgt dat de aanvraag om een laissez-passer nog steeds loopt en dat, zoals ook is verwoord in het verlengingsbesluit, eiser niet voldoet aan zijn verplichting om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. Zo heeft hij wisselend verklaard over het al dan niet in het bezit zijn van een paspoort en heeft hij ook niet het nodige gedaan om aan gegevens te komen die het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit en daarmee de afgifte van een laissez-passer kunnen bespoedigen. Hij heeft in het vertrekgesprek van 6 oktober 2025 nog aangegeven dat hij geen nut ziet om actief aan zijn vertrek mee te werken, heeft gevraagd hoe hij dit überhaupt vanuit detentie kan doen, waarna hem is gezegd dat hij ook de ambassade kan bellen of een vrijwilligersbrief kan schrijven. Daarop heeft eiser alleen aangegeven dat hij vrijgelaten wil worden om een medische behandeling te kunnen ondergaan. In die zin is eiser ook zelf verantwoordelijk voor de langere duur van het traject.
Verder volgt uit het voortgangsrapport dat de minister één tot meerdere keren per maand rappelleert en dat hij regelmatig vertrekgesprekken met eiser voert waarvan voor het laatst op 20 oktober 2025. Daarmee werkt de minister nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Dat dit laatste vertrekgesprek telefonisch heeft plaatsgevonden maakt het oordeel niet anders. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat in het vertrekgesprek slechts is meegedeeld waarom de bewaring wordt verlengd en niet over terugkeer en de medewerking daaraan is gesproken. Daarin staat namelijk ook opgenomen dat eiser heeft aangegeven dat hij het niet juist vindt dat hij moet vastzitten en dat hij uit bewaring geen documenten kan regelen. Eiser is echter eerder meegedeeld wat hij zelf kan ondernemen om zijn uitzetting te bespoedigen en ook uit het vertrekgesprek van 20 oktober 2025 volgt niet dat hij daartoe bereid is. Verder heeft de minister ter zitting toegelicht dat er specifieke aanknopingspunten moeten zijn om op zaaksniveau te rappelleren en dat die er in het geval van eiser niet zijn en eiser die zelf ook niet heeft aangedragen. Volgens de minister kan er, als er identiteitsdocumenten zijn overgelegd, - bij voorkeur met een CIN-nummer - verzocht worden bij de Marokkaanse autoriteiten om een zaak op te schalen. Daar is in de zaak van eiser geen sprake van. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de toelichting van de minister te twijfelen. Gelet hierop, gelet op wat is overwogen over het onvoldoende meewerken van eiser en op het feit dat de minister afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten, hoefde de minister (nog) niet op zaaksniveau te rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten. De beroepsgronden slagen niet.
Is het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend?
6. Eiser voert aan dat het voortduren van de maatregel, ook gelet op het tijdsverloop, voor hem onevenredig bezwarend is. Eiser is ziek en heeft meerdere aandoeningen. Uit het medisch dossier van eiser blijkt dat behandeling niet mogelijk is vanwege zijn analfabetisme. Zijn klachten verergeren door de detentie en hij is detentieongeschikt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat van detentieongeschiktheid sprake is. Daarvan is pas sprake als vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg in het geval van eiser niet toereikend is. Ook kan sprake zijn van detentieongeschiktheid als de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. [10] Met het door eiser ingebrachte medisch dossier heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat van (één van) deze omstandigheden in zijn geval sprake is. In dat medisch dossier leest de rechtbank ook niet dat behandeling niet mogelijk is vanwege (uitsluitend) eisers analfabetisme. Daarin staat bij de datum van 20 oktober 2025 vermeld:
“PMO: Betrokkene is op 8-9 jl. verwezen door HA wegens stress,
slaapproblemen. Betrokkene blijkt analfabeet, hij spreekt Arabisch, heeft ttv de
verwijzing ook op de afdeling gedragsproblemen vertoond. In het dagjournaal is
beschreven dat hij in september jl. veel opruiend gedrag vertoonde, ruzie
maakte, poogde met een stoel te gooien. Op 14-10 is geschreven dat het nu
beter gaat. Hij is beleefd, draait mee met het dagprogramma en maakt
(gepaste) grapjes met bewoners en personeel. Besloten is dat betrokkene niet
in aanmerking komt voor de behandeling. Reden: door gebrek aan
responsiviteit (analfabetisme) en verbetering van het toestandsbeeld. Als
betrokkene in beeld komt via de afdeling of MD, wordt hij eenmalig door een
pso beoordeeld om passende actie te ondernemen. Door het feit dat
betrokkene analfabeet is, kan geen patiëntbriefje worden geschreven met deze
mededeling en zal hij nu geen terugkoppeling ontvangen.”
Daarin staat dus dat eiser niet in aanmerking komt voor de behandeling door zijn analfabetisme maar ook door verbetering van het toestandsbeeld. Vervolgens is vermeld dat, als hij in beeld komt via de afdeling of de medische dienst, hij zal worden beoordeeld door een pso om passende actie te ondernemen. Anders dan eiser stelt, blijkt daaruit niet dat hij geen behandeling of een pso krijgt of zal krijgen en ook niet dat zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg zullen verslechteren.
Dat eiser stress ervaart door het langer voortduren van de bewaring betekent ook niet dat dit het voortduren van de bewaring onevenredig bezwarend maakt. De minister heeft bij de verlenging van de maatregel rekening gehouden met de medische omstandigheden van eiser en er terecht op gewezen dat die medische omstandigheden niet dusdanig ernstig zijn dat geoordeeld moet worden dat het voortduren van de bewaring onevenredig bezwarend is voor eiser. Uit het medisch dossier volgt verder dat eiser regelmatig wordt gezien door een arts en ook medicatie krijgt.
Had de minister in het kader van een belangenafweging af moeten zien van verlenging van de bewaring?
7. Eiser voert aan dat de minister bij het afwegen van de belangen de belangen van eiser zwaarder had moeten laten wegen en dus af had moeten zien van een verlenging. Hiervoor is van belang dat eiser geen actieve frustratie, maar alleen passieve frustratie wordt verweten. De minister heeft ook ten onrechte niet gemotiveerd waarom de medische situatie van eiser niet leidt tot het afzien van een verlenging. Eiser heeft steeds melding gemaakt van zijn medische problemen die verergeren in detentie. De minister heeft hier enkel op gereageerd met de standaardreactie dat eiser zich moet wenden tot de medische dienst en dat de zorg in het detentiecentrum gelijk is aan die in de vrije maatschappij. Daarmee heeft de minister niet gemotiveerd waarom de door eiser naar voren gebrachte medische omstandigheden geen aanleiding hebben gegeven om de bewaring niet te verlengen. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 maart 2015. [11]
7.1.
De rechtbank stelt vast dat in het verlengingsbesluit enerzijds [12] wordt vermeld dat de omstandigheid dat eisers frustratie niet actief is, geen reden is om een lichter middel toe te passen, en anderzijds wordt vermeld [13] dat het geven van wisselende informatie tijdens de vertrekgesprekken duidt op actieve frustratie. Welke benaming daar ook aan wordt gegeven, zoals onder 5.1 is overwogen voldoet eiser niet aan zijn verplichting om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. Dit heeft de minister in het nadeel van eiser mogen meewegen bij de belangenafweging. Verder moeten, zoals ook uit de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling volgt, bij de belangenafweging omtrent het verlengen van de maatregel van bewaring alle van belang zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken, waaronder de medische situatie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het verlengingsbesluit dat de minister dit ook heeft gedaan. Er is benoemd dat eiser naar voren heeft gebracht dat hij medische, waaronder psychische klachten (stress), heeft en dat eiser kenbaar heeft gemaakt vrijgelaten te willen worden om een medische behandeling te kunnen ondergaan. Ook is benoemd dat eiser bekend is bij de medische dienst van het detentiecentrum en ook een arts heeft gesproken. De minister heeft verder toegelicht dat eiser contact kan opnemen met de medische dienst van het detentiecentrum, dat de medische zorg daar gelijk is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat als de zorg daar niet voldoende kan worden gegeven, eiser kan worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Daarmee is voldoende gemotiveerd waarom de medische omstandigheden geen aanleiding hebben gegeven af te zien van een verlenging van de bewaring. Dat de precieze omstandigheden zoals die zijn genoemd in het medisch dossier waar eiser in zijn zienswijze naar heeft verwezen, niet zijn benoemd in het verlengingsbesluit maakt dat oordeel niet anders. Eiser heeft die immers in de zienswijze ook niet nader toegelicht. Verder heeft de minister er tijdens de zitting terecht op gewezen dat de omstandigheden zoals genoemd in het medisch dossier van eiser qua ernst niet overeenkomen met de medische omstandigheden zoals die zich voordeden bij de vreemdeling in de genoemde uitspraak van de Afdeling waarbij ook sprake was van een behandeling buiten het detentiecentrum. Uit het medisch dossier van eiser blijkt juist dat hij met zijn klachten terecht kan bij de medische dienst en daar ook wordt behandeld. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de verlenging in strijd met het verbod van willekeur of het gelijkheidsbeginsel?
8. Eiser voert aan dat sprake is van willekeur in verlengingszaken. Volgens eiser blijkt uit de praktijk dat vrijwel alleen bij vreemdelingen aan wie een laissez-passer is toegezegd dan wel de nationaliteit is bevestigd een verlengingsbesluit wordt genomen. Eiser geeft het voorbeeld van een Marokkaanse vreemdeling wiens bewaring niet werd verlengd terwijl die persoon actieve frustratie werd verweten en hij bij sommige vertrekgesprekken niet verscheen en waarbij geen medische omstandigheden speelden. Toch viel een belangenafweging in diens voordeel uit.
8.1.
Dit beroep slaagt niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn zaak vergelijkbaar is met die van andere zaken, waaronder van de Marokkaanse vreemdeling wiens bewaring niet werd verlengd. De minister heeft op de zitting toegelicht dat die Marokkaanse vreemdeling in gesprek was gegaan met de Marokkaanse autoriteiten ter verkrijging van een laissez-passer. Dat dit gesprek heeft plaatsgevonden is door eiser niet betwist. In het geval van eiser is van een dergelijke medewerking geen sprake. Reeds daarom kan niet gezegd worden dat sprake is van willekeur of een ongelijke behandeling.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [14]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het verlengingsbesluit in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 13 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:8436.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 29 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14171.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 11 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16843.
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 28 oktober 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:19639.
5.Deze mogelijkheid bestaat op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
6.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
7.Volgens artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van de Vw 2000.
8.Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219 en 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2666.
12.Pagina 6 bovenaan.
13.Pagina 7.
14.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.