ECLI:NL:RVS:2015:1052

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201501370/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen verlenging bewaringsmaatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 10 februari 2015 het beroep van de vreemdeling tegen de verlenging van de bewaringsmaatregel ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 januari 2015, waarbij zijn bewaringsmaatregel met maximaal twaalf maanden werd verlengd. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen en het beroep tegen het voortduren van de bewaring niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 24 maart 2015 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte zelf een belangenafweging heeft gemaakt en dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de medische situatie van de vreemdeling niet voldoende heeft meegewogen in het verlengingsbesluit. De vreemdeling had medische stukken overgelegd die zijn ernstige darmproblemen en blijvende letsels aantoonden, maar de staatssecretaris had in zijn besluit enkel opgemerkt dat de vreemdeling zich bij vragen kon richten tot de medische dienst in Zeist. Dit werd door de Afdeling als ondeugdelijk gemotiveerd beschouwd.

De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 15/1338, maar verklaarde het hoger beroep in zaak nr. 15/922 gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit werd alsnog gegrond verklaard. De vrijheidsontnemende maatregel werd opgeheven en de vreemdeling kreeg een schadevergoeding toegekend voor de periode dat de maatregel van kracht was geweest. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201501370/1/V3.
Datum uitspraak: 24 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 februari 2015 in zaken nrs. 15/922 en 15/1338 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2015 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden (hierna: het verlengingsbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 februari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voorts heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, staat in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep in zaak nr. 15/1338 is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 59. Voor zover de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2015 is gedaan op dit beroep, is deze derhalve een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak, als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet, geen hoger beroep open bij de Afdeling.
3. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Hetgeen de vreemdeling te dien aanzien heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is.
4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd kennis te nemen van het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank op het beroep in zaak nr. 15/1338.
5. In de derde grief tegen de uitspraak van de rechtbank op het beroep in zaak nr. 15/922 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belangenafweging, op grond van de door de rechtbank genoemde feiten en omstandigheden, in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt.
Daartoe betoogt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij door haar wijze van formuleren in de plaats van de staatssecretaris is getreden. In plaats daarvan had zij moeten beoordelen of het verlengingsbesluit voldoende is gemotiveerd en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In zoverre is de aangevallen uitspraak in strijd met de algemene rechtsbeginselen, zoals de scheiding der machten.
De vreemdeling wijst er voorts op dat hij medische stukken heeft overgelegd en hij ernstige darmproblemen heeft, met blijvende bloedingen tot gevolg, waarvoor hij verscheidene malen in het Diaconessenziekenhuis te Zeist is geweest. Bovendien heeft hij blijvend letsel aan zijn arm, opgelopen tijdens zijn arrestatie voorafgaand aan de inbewaringstelling. In het verlengingsbesluit heeft de staatssecretaris over de medische situatie van de vreemdeling alleen opgemerkt dat de vreemdeling zich bij vragen kon richten tot de medische dienst in Zeist. De medische situatie is niet kenbaar meegewogen. Onder meer om deze reden had de rechtbank volgens de vreemdeling moeten concluderen dat het verlengingsbesluit niet voldeed aan de zorgvuldigheids- en motiveringsvereisten, omdat daarin niet alle belangen zijn meegewogen.
5.1. Naar aanleiding van het voornemen van de staatssecretaris een verlengingsbesluit te nemen, heeft de gemachtigde van de vreemdeling bij brief van 24 december 2014 een zienswijze ingediend. Daarin heeft zij, samengevat weergegeven, aandacht gevraagd voor de medische situatie van de vreemdeling en vermeld dat hij tijdens de bewaring verscheidene malen het ziekenhuis heeft bezocht, onder andere voor een darmoperatie. Verder heeft zij verzocht om opheldering over een operatie die op 5 januari 2015 gepland stond, omdat een brief daarover van het ziekenhuis in het detentiecentrum in het ongerede zou zijn geraakt. Volgens de gemachtigde kon de bewaring, onder meer gezien deze feiten en omstandigheden, niet met twaalf maanden worden verlengd.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 september 2012 in zaak nr. 201205536/1/V3 dienen bij de belangenafweging omtrent het verlengen van de maatregel van bewaring alle van belang zijnde feiten en omstandigheden te worden betrokken.
In dit geval heeft de staatssecretaris, naar aanleiding van de zienswijze, in het verlengingsbesluit vermeld dat de vreemdeling zich bij vragen omtrent zijn medische situatie kon richten tot de Medische Dienst van het Detentiecentrum Zeist. Daaruit blijkt echter niet dat de staatssecretaris de medische situatie van de vreemdeling bij zijn belangenafweging heeft betrokken. De staatssecretaris heeft immers niet kenbaar gemaakt waarom de door de vreemdeling in de zienswijze naar voren gebrachte medische omstandigheden hem geen aanleiding gaven om de bewaring niet te verlengen. Nu uit de overige op de zaak betrekking hebbende stukken evenmin blijkt dat de staatssecretaris de medische situatie van de vreemdeling bij zijn belangenafweging heeft betrokken, heeft hij het verlengingsbesluit op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft in overweging 2.3 van de aangevallen uitspraak ten onrechte zelf een belangenafweging gemaakt.
De grief slaagt reeds hierom.
6. Het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank op het beroep in zaak nr. 15/922 is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling overigens in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 8 januari 2015 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 16 januari 2015, de dag waarop het verlengingsbesluit is ingegaan, tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 februari 2015 in zaak nr. 15/1338;
II. verklaart het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 februari 2015 in zaak nr. 15/922 gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 februari 2015 in zaak nr. 15/922;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
V. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
VI. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 5360,00 (zegge: vijfduizend driehonderdenzestig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Laar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2015
551.