ECLI:NL:RBDHA:2025:18926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.36770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oegandese vrouw afgewezen op grond van Dublinverordening met verwijzing naar interstatelijk vertrouwensbeginsel en onevenredige hardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, op 29 september 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij een Oegandese vrouw, eiseres, haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag door de minister van Asiel en Migratie, verweerder. De rechtbank oordeelde dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had haar asielaanvraag op 22 juli 2025 ingediend, maar verweerder stelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige behandeling. Eiseres voerde aan dat er structurele gebreken zijn in het Spaanse opvangsysteem en dat haar individuele omstandigheden, waaronder haar lesbische geaardheid en trauma door seksueel geweld, haar kwetsbaar maken. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende concrete aanwijzingen had aangedragen om aan te tonen dat de Spaanse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen. De rechtbank bevestigde het interstatelijk vertrouwensbeginsel en oordeelde dat de overdracht aan Spanje niet van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL25.36770
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], [v-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J-A. Nijland),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 7 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.36771), op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Kibuuka. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
2.1.
Eiseres stelt de Oegandese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1997. Zij heeft haar asielaanvraag in Nederland op 22 juli 2025 ingediend.
2.2.
Uit EU-Vis is gebleken dat Spanje op 24 juni 2025 aan eiseres een (Schengen)visum heeft verleend, met een geldigheidsduur van 24 juni 2025 tot
21 september 2025. Op 23 juli 2025 heeft Nederland aan Spanje verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, tweede of derde lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Spanje heeft hierop niet binnen twee weken gereageerd, hetgeen op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening gelijk staat met aanvaarding van het overnameverzoek.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiseres volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om haar asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
Het oordeel van de rechtbank
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Spanje niet langer, althans niet zonder nader onderzoek, van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Onder verwijzing naar het AIDA-rapport ‘Country Report: Spain 2024 Update’ van april 2025, het artikel ‘Spain’s restrictive asylum system: Long waits, low acceptance rates’ van 3 april 2025 van InfoMigrants en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 18 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13134, stelt eiseres dat Dublinclaimanten in Spanje geconfronteerd worden met problemen bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure en opvang. Er is sprake van structurele gebreken in het Spaanse opvangsysteem, vergelijkbaar met de situatie in België. Hoewel de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Spanje is gestart vanwege de problemen in de asielopvang, is er nog geen verbetering merkbaar. Dit toont volgens eiseres aan dat de Spaanse autoriteiten onverschillig zijn en geen gepaste maatregelen nemen om de opvangproblematiek op te lossen. Het feit dat het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld laat zien dan de vorige AIDA-rapporten, bevestigt dat de tekortkomingen structureel en systematisch zijn. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
23 december 2024, waar verweerder naar verwijst, bevat geen inhoudelijk oordeel over Spanje of het AIDA-rapport. Verder voert eiseres aan dat haar individuele omstandigheden, namelijk haar onbehandelde en onverwerkte trauma door haar verkrachting in combinatie met haar lesbische geaardheid, relevant zijn voor de risicotaxatie die verweerder moet maken van de situatie waarin eiseres na overdracht aan Spanje terecht zal komen. Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, en het arrest X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195. Vanwege haar bijzondere kwetsbaarheid zal eiseres zich moeilijker dan andere asielzoekers kunnen handhaven indien zij wordt uitgesloten van opvang in Spanje. Ook is zij minder weerbaar en zal zij niet in staat zijn zichzelf staande te houden en/of te klagen.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling heeft in onder meer de uitspraken van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481, 27 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2880, 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548, en 23 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5353, geoordeeld
dat verweerder ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
4.2.
Het vorenstaande betekent dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Spanje zijn internationale verplichtingen tegenover eiseres zal nakomen en dat de behandeling van eiseres in Spanje niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan zij objectieve (landen)informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Spanje overleggen of verklaringen afleggen over haar eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Spanje.
Niet elke tekortkoming in het asiel- en opvangsysteem van de verantwoordelijke lidstaat levert een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM op. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218). Maar ook als er niet ernstig hoeft te worden gevreesd voor systeemfouten in het asiel- en opvangsysteem in de verantwoordelijke lidstaat, geldt dat een vreemdeling slechts kan worden overgedragen als die overdracht geen reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM met zich brengt (zie punt 87 van het arrest Jawo).
4.3.
In de hiervoor genoemde uitspraak van 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548, heeft de Afdeling het AIDA-rapport ‘Country Report: Spain 2023 Update’ van mei 2024 (hierna: AIDA-rapport 2023) beoordeeld en geoordeeld dat dit AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvangsituatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan de eerdere AIDA-rapporten. Daarmee impliceert de Afdeling dat verweerder nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan ten aanzien van Spanje, en dit oordeel heeft de Afdeling in de uitspraak van 23 december 2024 nog eens uitdrukkelijk herhaald. Eiseres heeft in deze procedure verwezen naar het meest recente AIDA-rapport over Spanje, het ‘Country Report: Spain 2024 Update’ van april 2025 (hierna: AIDA-rapport 2024). Hierover heeft de Afdeling zich nog niet uitgelaten. De rechtbank is van oordeel dat uit (de door eiseres aangehaalde passages op pagina’s 49, 67, 106, 109, 116 en 143 van) dit AIDA- rapport 2024 – en dit geldt ook voor de overige door eiseres overgelegde landeninformatie – geen wezenlijk ander beeld naar voren komt over de opvangsituatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit het AIDA-rapport 2023 en de eerdere AIDA-rapporten. Uit het AIDA-rapport 2024 blijkt dat Spanje te maken heeft met capaciteitsproblemen en tekortkomingen in het opvangsysteem voor alle asielzoekers, dus ook Dublinclaimanten. Dit stond ook al in het AIDA-rapport 2023 en de eerdere AIDA-rapporten. Dit maakt dat moet worden geoordeeld, zoals eiseres terecht stelt, dat de opvangproblemen in Spanje inmiddels een structureel karakter hebben. Uit het AIDA-rapport 2024 en de vorige rapporten kan echter niet worden afgeleid dat de opvangproblemen in Spanje, naast structureel, ook zodanig ernstig zijn dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo wordt gehaald. Voor een dergelijke conclusie bevatten de (door eiseres aangehaalde passages in de) AIDA-rapporten te weinig concrete gegevens, bijvoorbeeld over het aantal asielzoekers dat geen opvang krijgt, de categorieën asielzoekers die geen opvang krijgen, de (gemiddelde) duur dat zij van opvang verstoken zijn en het eventueel bestaan van alternatieven. Reeds daarom kan de door eiseres gestelde parallel met de opvangsituatie in België voor alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare, mannelijke asielzoekers niet worden getrokken. Dat de Europese Commissie in januari 2023 een
inbreukprocedure tegen Spanje is gestart vanwege het niet volledig en correct implementeren van de Opvangrichtlijn kan niet leiden tot het oordeel dat de opvangproblemen in Spanje de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt, alleen al niet omdat niet is gebleken dat de implementatiegebreken ten grondslag liggen aan de feitelijke capaciteitsproblemen in de Spaanse opvang. Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet aan de hand van objectieve landeninformatie concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt die erop wijzen dat Dublinclaimanten bij overdracht aan Spanje vanwege de opvangsituatie aldaar in het algemeen een reëel risico lopen om in een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht te komen.
4.4.
Eiseres kan ook niet met haar verklaringen aannemelijk maken dat er in Spanje sprake is van tekortkomingen in het opvangsysteem die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo bereiken. Zij is immers niet eerder in Spanje geweest en heeft dus geen eigen ervaringen met het Spaanse asiel- en opvangsysteem.
4.5.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij bijzonder kwetsbaar is als bedoeld in het arrest Tarakhel (van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres stelt dat zij vanwege gebeurtenissen in Oeganda een onbehandeld en onverwerkt trauma heeft. Zij heeft dit echter niet met (medische) stukken onderbouwd. Desondanks wil de rechtbank aannemen, mede op basis van de waarnemingen ter zitting, dat eiseres een kwetsbare vrouw is. Maar bij gebreke van (medische) stukken over de psychische situatie kan niet worden aangenomen dat eiseres ook als
bijzonderkwetsbaar als bedoeld in het arrest Tarakhel moet worden aangemerkt. Zonder stukken kan immers niet worden vastgesteld dat eiseres niet zelfredzaam is en/of (nagenoeg) volledig hulpbehoevend is en niet in staat is om hulp in te schakelen van de autoriteiten, mocht dat nodig zijn. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres geen concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt waaruit blijkt dat kwetsbare Dublinclaimanten in het algemeen en zij als kwetsbare vrouw in het bijzonder bij overdracht aan Spanje een reëel risico lopen/loopt om in een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht te komen. Eiseres heeft immers niet aan de hand van landeninformatie aannemelijk gemaakt dat de Spaanse autoriteiten geen of onvoldoende oog hebben voor kwetsbare Dublinclaimanten en kwetsbare Dublinclaimanten bij aankomst op het vliegveld in Spanje niet (kunnen) identificeren en/of geen (onmiddellijke) opvang en voorzieningen bieden. Verweerder heeft er daarnaast terecht op gewezen dat er op grond van artikelen 31 en 32 van de Dublinverordening een uitwisseling van algemene en (indien eiseres hiervoor toestemming geeft) medische gegevens van eiseres kan plaatsvinden tussen Nederland en Spanje. De autoriteiten van Spanje worden dan voor de overdracht over eventuele bijzondere (medische) behoeften geïnformeerd, zodat zij daar bij aankomst van eiseres in Spanje rekening mee kunnen houden.
4.6.
De rechtbank overweegt verder dat als eiseres zich na overdracht aan Spanje, onverhoopt, geconfronteerd zou zien met problemen bij de toegang tot de opvang, zij zich hierover dient te wenden of beklagen bij de Spaanse (desnoods hogere/rechterlijke) autoriteiten (vgl. het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van
2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). De rechtbank wijst in dit verband ook op de Afdelingsuitspraak van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481, waarin is overwogen dat Dublinclaimanten een effectief rechtsmiddel kunnen aanwenden tegen eventuele gebreken in de opvangvoorzieningen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit inmiddels anders is en
dat klagen bij de Spaanse (desnoods hogere/rechterlijke) autoriteiten over problemen bij toegang tot de opvang voor Dublinclaimanten niet kan of zinloos is. Ook in zoverre kan de door eiseres gestelde parallel met de opvangsituatie in België niet worden getrokken. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij zelf niet in staat is om hulp te vragen aan of te klagen bij de Spaanse autoriteiten, mocht dit nodig zijn (zie overweging 4.5.).
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat de Spaanse autoriteiten hun internationale verplichtingen ten aanzien van eiseres nakomen, en dat eiseres onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die erop wijzen dat bij haar overdracht aan Spanje het tegendeel het geval zal zijn en dat zij een reëel risico loopt om in Spanje in een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terecht te komen. Gelet hierop heeft verweerder geen individuele garanties voor eiseres hoeven vragen aan de Spaanse autoriteiten en ook geen nader onderzoek bij de Spaanse autoriteiten hoeven verrichten. Verweerder heeft terecht gesteld dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea, van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, en verweerder heeft ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, eerste gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) aan zich te trekken. Het onder 4. weergegeven betoog van eiseres slaagt dus niet.
Onevenredige hardheid
5. Eiseres voert aan dat overdracht aan Spanje onevenredig is, gelet op haar bijzondere individuele omstandigheden. Zij is slachtoffer geweest van seksueel geweld en is hierdoor ernstig getraumatiseerd. Ze heeft hiervoor nooit behandeling of hulp gekregen. Ook is zij kwetsbaar vanwege haar lesbische geaardheid.
5.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vc trekt verweerder een asielaanvraag onverplicht aan zich indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. In paragraaf C2/5 van de Vc staat verder dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van de Dublinverordening niet verplicht is.
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraken van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860, 9 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:44, en 22 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2357, volgt dat
omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet (ook) van betekenis zijn voor de beoordeling of er zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen als bedoeld in paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vc. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de Afdeling.
5.3.
Voor zover eiseres op basis van de door haar aangevoerde persoonlijke omstandigheden vreest dat zij bij overdracht aan Spanje in een slechte situatie terecht zal komen, geldt dat dit van betekenis is voor de beoordeling van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel en dat dit ook in dat kader is beoordeeld (zie 4.3. e.v.). De op haar persoonlijke omstandigheden gebaseerde vrees om in Spanje slecht behandeld te worden kan dan ook op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiseres aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt. Dat zou bijvoorbeeld anders kunnen zijn als eiseres aannemelijk maakt dat zij al eerder slecht behandeld is in Spanje, dat zij daardoor psychische klachten heeft opgelopen en dat die klachten zullen terugkeren of verergeren bij overdracht. Daarvan is in dit geval echter niet gebleken. Eiseres is niet eerder in Spanje geweest. Bovendien heeft zij haar psychische klachten niet onderbouwd, laat staat dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat haar psychische klachten door een overdracht aan Spanje zullen verergeren. Een eventueel beroep op het arrest C.K. (van het Hof van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127) kan reeds om die reden ook niet slagen. Eiseres heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat zij om bijzondere redenen aan Nederland gebonden is.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen grond hoeven zien voor het oordeel dat overdracht van eiseres aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vc. De onder 5. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.