In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2025, wordt de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. E. Derksen en mr. R.L.F. Zandbelt, had op 10 september 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De minister heeft de maatregel op 19 september 2025 opgeheven, omdat eiser was overgedragen aan de strafrechtketen vanwege een nog ten uitvoer te leggen vonnis. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 behandeld, waarbij eiser heeft aangegeven niet gehoord te willen worden.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel van 6 september 2025 doorwerkt in de nieuwe maatregel van 10 september 2025. De rechtbank stelt echter vast dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel niet doorwerkt, omdat eiser voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn bezwaren naar voren te brengen tijdens het gehoor voorafgaand aan de nieuwe maatregel. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om voorafgaand aan de bewaring te onderzoeken of er nog niet ten uitvoer gelegde vonnissen bestonden. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel van bewaring op tijd is opgeheven. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.