ECLI:NL:RBDHA:2025:1447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 3 december 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, op 30 januari 2025 behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Ebes, voerde aan dat er twijfels zijn over de behandeling van zijn asielverzoek in Kroatië en dat hij risico loopt op (indirect) refoulement. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, wat inhoudt dat aangenomen kan worden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft geen concrete bewijsstukken overlegd die zijn stellingen onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48255

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening, [1] op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regelgeving staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
Claimakkoord
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst er ten eerste op dat het onzeker is of zijn asielverzoek wel behandeld zal worden, omdat in het claimakkoord staat aangegeven dat de claim “is accepted in order to continue to determine responsibility for the above mentioned person.” De Kroatische autoriteiten hebben dus niet volmondig aangegeven dat zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het asielverzoek van eiser en dat zijn asielverzoek daadwerkelijk inhoudelijk zal worden behandeld. Eiser stelt dat de minister zich hiervan dient te vergewissen bij de Kroatische autoriteiten, om te voorkomen dat hij een risico loopt op (indirect) refoulement.
5.1.
De minister heeft in het besluit overwogen dat Kroatië het terugnameverzoek heeft geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dit ziet op de situatie waarin een vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend in een lidstaat en de vreemdeling de lidstaat heeft verlaten gedurende het proces van het onderzoek naar de vraag of mogelijk een andere lidstaat verantwoordelijk is. Op grond van dit artikel is Kroatië verplicht om eiser terug te nemen om de procedure tot bepaling van de verantwoordelijke lidstaat af te ronden. Dat de verantwoordelijkheid van Kroatië voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielverzoek nog niet onherroepelijk vaststaat, doet niets af aan het claimakkoord. Volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden aangenomen dat Kroatië zich op goede gronden verantwoordelijk acht op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Kroatië in overeenstemming met de internationale verplichtingen zal bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. Dat Kroatië het terugnameverzoek op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening heeft geaccepteerd en dat daarmee niet vaststaat dat Kroatië de lidstaat is die eisers asielaanvraag inhoudelijk zal behandelen, leidt niet tot het oordeel dat overdracht aan Kroatië strijdig is met het beginsel van non-refoulement. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen waarom een dergelijk claimakkoord op basis van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening niet toegestaan zou zijn en hij heeft ook geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat zijn asielaanvraag niet inhoudelijk zal worden behandeld door de uiteindelijk verantwoordelijke lidstaat. Eisers betoog slaagt niet.
Pushbacks en opvang
6. Eiser voert verder aan dat onvoldoende gegarandeerd is dat hij niet het slachtoffer van een pushback zal gaan worden en hij wijst erop dat ook de opvangvoorzieningen in Kroatië tekortschieten. Eiser stelt daarbij dat getwijfeld moet worden aan het oordeel van de Afdeling [4] van 9 oktober 2024 hierover. [5] Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op een notitie van Centre for Peace Studies van 19 januari 2024, waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders dezelfde asielkaart hebben als alle overige asielzoekers. Het is dus onmogelijk om situaties van pushbacks van óók Dublinterugkeerders te documenteren. Eiser beroept zich daarnaast op een uitspraak van het Verwaltungsgericht Braunschweig van 8 mei 2023, waarnaar wordt verwezen in de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 21 oktober 2024. [6] In het rapport van Croatian Law Centre van 18 juli 2024 wordt verder vermeld dat de bezetting van opvangcentra in 2023 aanzienlijk is toegenomen. Zelfs de Kroatische rechtbanken hebben hun bezorgdheid geuit over de opvangvoorzieningen en de omstandigheden in de opvangcentra waren volgens de Ombudsman ontoereikend.
6.1.
De minister heeft zich onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 13 september 2023 [7] en 9 oktober 2024 [8] op het standpunt gesteld dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Volgens de Afdeling blijkt dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Er is ook geen nieuwe informatie waaruit blijkt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval anders is. De minister heeft daarnaast overwogen dat Dublinclaimanten toegang hebben tot opvang in Kroatië. Hoewel er periodes zijn geweest van overbezetting in de Kroatische opvangcentra, zijn er geen structurele tekortkomingen. Zelfs in tijden van grote druk op de Kroatische opvangcentra, werd nog altijd voorzien in essentiële levensbehoeften als voeding, sanitaire voorzieningen en basale medische zorg. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië geen toegang (kunnen) krijgen tot de opvang of andere voorzieningen en ook niet dat hij bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 13 september 2023 [9] en 9 oktober 2024 [10] mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 toegelicht dat niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië, waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan de vreemdeling niet had mogen worden overdragen aan Kroatië. De Afdeling is daarbij uitgebreid ingegaan op de door eiser genoemde pushbacks. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks niet kan worden gelijkgesteld met een reëel risico dat dit gebeurt. In de Afdelingsuitspraken zijn alle door eiser overgelegde bronnen meegenomen. De uitspraak van zittingsplaats Zwolle van 21 oktober 2024 [11] geeft ook geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Ten eerste acht de rechtbank van belang dat in deze uitspraak de rechtmatigheid van een overdracht naar Kroatië niet ter toetsing voorlag, maar de maatregel van bewaring. Daar komt bij dat de uitspraak van het Verwaltungsgericht Braunschweig van 8 mei 2023 waar de rechtbank naar verwijst, in hoger beroep is vernietigd door het Oberverwaltungsgericht Niedersachsen op 4 december 2023. [12] Bovendien heeft de Afdeling het AIDA-rapport, [13] waar deze uitspraak in wordt genoemd, meegenomen in de hiervoor genoemde uitspraak van 9 oktober 2024. Eiser heeft geen bronnen of andere concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat de rechtbank tot een ander oordeel dan de Afdeling zou moeten komen.
Behandeling Kroatische autoriteiten
7. Vervolgens wijst eiser erop dat hij is mishandeld en beroofd door de Kroatische autoriteiten, waaruit ook afgeleid kan worden dat de Kroatische autoriteiten zich in hun houding tegenover asielzoekers niet conformeren aan internationale verplichtingen.
7.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht terecht zal komen in een situatie die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zal halen.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister er terecht op heeft gewezen dat eisers verklaringen niet zijn onderbouwd en daaruit kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat Kroatië de internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser kan zich bovendien bij voorkomende problemen wenden tot de Kroatische autoriteiten.
8. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister heeft kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt.
Leidt overdracht aan Kroatië tot onevenredige hardheid?
9. Eiser voert aan dat in redelijkheid niet van hem verwacht kan worden dat hij zich opnieuw wendt tot de Kroatische autoriteiten, omdat hij door hen is bedreigd, mishandeld en beroofd. De minister heeft nu alleen de aanwezigheid van familie in Nederland betrokken bij de beoordeling, maar eiser stelt dat de behandeling door de Kroatische autoriteiten ook betrokken moet worden bij de vraag of aanleiding bestaat voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 januari 2025. [14] Daarnaast wonen twee zussen en een oom van eiser in Nederland. Dit is een emotionele binding met Nederland en dient ook betrokken te worden bij het beroep van eiser om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
9.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden, waardoor de overdracht zou leiden tot onevenredige hardheid. Bovendien wordt bij familie alleen in uitzonderlijke gevallen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht aan te trekken, omdat het bijeenhouden van het gezin al gebeurt op grond van andere artikelen in de Dublinverordening. Eisers gestelde zussen zijn daarnaast niet aan te merken als gezinsleden in de zin van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Eiser heeft de gestelde familieband ook niet met documenten onderbouwd. Het is niet gebleken dat eiser zich zonder zijn gestelde zussen niet staande zou kunnen houden in Kroatië. Op de zitting heeft de minister verder toegelicht dat de behandeling door de Kroatische autoriteiten wel is meegenomen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening, namelijk bij de beoordeling of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, [15] zijn omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, niet van betekenis voor de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De rechtbank ziet in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam geen aanleiding om hier anders over te oordelen, omdat de behandeling door de Kroatische autoriteiten betrokken wordt bij de beoordeling of overdracht in strijd is met de internationale verplichtingen. Andere bijzondere, individuele omstandigheden kunnen dan nog aanleiding zijn om de aanvraag onverplicht aan te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De door eiser gestelde omstandigheden over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten, zien enkel op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Dit kan in dit geval, zoals hiervoor is overwogen, de toets in rechte doorstaan. Gelet daarop heeft de minister deze omstandigheden in redelijkheid als niet van betekenis kunnen achten bij de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen. De rechtbank overweegt verder dat de aanwezigheid van familie, zonder nadere onderbouwing of toelichting van die band, niet maakt dat de minister daarin aanleiding had hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister heeft in het besluit deugdelijk gemotiveerd waarom de omstandigheden die eiser aanvoert niet voldoende bijzonder zijn om van zijn overdracht aan Kroatië af te zien wegens onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.48256.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zaaknummer NL24.39263.
11.Zaaknummer NL24.39263.
12.Uitspraak van het Oberverwaltungsgericht Niedersachsen van 4 december 2023, 10 LB 91/23, ECLI:DE:OVGNI:2023:1204.10LN91.23.00.
13.Asylum Information Database, Croatia, 2023 Update, p.53.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3164), 2 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1860), en meer recentelijk van 27 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4853) en 9 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:44).