ECLI:NL:RBDHA:2025:14039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
11239368 EL EXPL 24-8
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van Dexia bij effectenleaseovereenkomsten door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. en een afnemer van effectenleaseovereenkomsten. De afnemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G. van Dijk, heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. Dexia had de afnemer als cliënt geaccepteerd, terwijl de tussenpersoon die de overeenkomsten tot stand had gebracht, Spaaradvies Eurolife, niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De afnemer heeft in totaal € 22.789,02 aan maandtermijnen aan Dexia betaald, maar heeft ook schade geleden door de onrechtmatige adviezen van de tussenpersoon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan zonder te verifiëren of de tussenpersoon de juiste vergunningen had. De vorderingen van Dexia in conventie zijn afgewezen, terwijl de vorderingen van de afnemer in reconventie zijn toegewezen. Dexia is veroordeeld tot schadevergoeding aan de afnemer, vermeerderd met wettelijke rente, en moet de proceskosten betalen. De uitspraak is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en andere relevante uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
NAV/c
Zaak-/rolnr.: 11239368 EL EXPL 24-8
24 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Afnemer (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juli 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer 1]
21 september 2000
Capital Effect
240 mnd
€ 11.073,60
II.
[contractnummer 2]
9 oktober 2000
Capital Effect
240 mnd
€ 27.480,00
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
I.
15 augustus 2012
€ 168,16
n.v.t.
II.
15 augustus 2012
€ 28,82
n.v.t.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomsten in totaal een bedrag van € 22.789,02 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer € 3.866,14 aan dividenden ontvangen en € 1.147,86 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 25 februari 2008 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen onder meer op
grond van onrechtmatige daad. Tevens is het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.
2.5.
Bij brief van 6 juni 2024 heeft Dexia Afnemer uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Zij zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
  • zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten aan al
  • Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Afnemer voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering waarbij Afnemer vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen

4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van Afnemer inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
Afnemer heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaaradvies Eurolife. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Afnemer is in contact gekomen met de adviseur via zijn vader die zich reeds had laten adviseren door de adviseur. Afnemer was 19 jaar oud en woonde nog bij zijn opa en oma thuis. Afnemer wilde graag sparen voor later (bijv. voor de aankoop van een huis) en was daarom ook geïnteresseerd om zich te laten adviseren door de adviseur. De vader van Afnemer heeft toen geregeld dat de adviseur bij Afnemer thuis kwam voor een financieel adviesgesprek.
Bij het adviesgesprek maakte Afnemer aan de adviseur duidelijk dat hij wilde sparen voor later. Afnemer had een bijbaan als pizzakoerier waarmee hij aardig wat fooien ontving naast zijn salaris. Afnemer hield maandelijks een aardig bedrag over en wilde daarmee gaan sparen. Afnemer heeft op de vraag van de adviseur hoeveel hij maandelijks wilde sparen een bedrag van NLG 100,- genoemd. De adviseur adviseerde Afnemer om te gaan sparen door middel van het Capital Effect van Bank Labouchere en daarin het bedrag van NLG 100,- per maand te investeren. Dat was daarvoor het geschikte product. Volgens de adviseur werd er met het Capital Effect belegd in A-merken van de beleggingswereld en was het daarom een veilig product. De adviseur liet met behulp van prognosevoorbeelden zien welk bedrag aan vermogen Afnemer kon opbouwen bij een bepaald percentage aan rendement. Dat waren rooskleurige bedragen. Afnemer kon met het Capital Effect in 5 à 10 jaar een mooi bedrag aan vermogen opbouwen volgens de adviseur. Dat er in werkelijkheid sprake was van een belegging met geleend geld en Afnemer bij een tegenvallende beurs het risico liep al zijn ingelegde geld te verliezen en zelfs een restschuld kon overhouden, maakte de adviseur niet duidelijk. Afnemer vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur en volgde het advies op. De adviseur heeft toen de aanvraag in orde gemaakt en is weer bij Afnemer thuis langs gekomen om de overeenkomst te laten ondertekenen.
Kort nadat de eerste overeenkomst Capital Effect tot stand was gekomen, is de adviseur opnieuw bij Afnemer op huisbezoek gekomen. Bij dit gesprek kwam de doelstelling naar voren dat Afnemer maandelijks met een hoger bedrag wilde gaan sparen om op die manier meer vermogen voor de toekomst op te bouwen. Afnemer gaf aan dat hij maandelijks nog wel NLG 250,- zou kunnen investeren. Opnieuw adviseerde de adviseur aan Afnemer om daarvoor een Capital Effect af te sluiten en maandelijks daarin een bedrag van NLG 250,- te investeren. De adviseur liet weer prognosevoorbeelden zien tot welke vermogensopbouw Afnemer daarmee kon komen in 5 à 10 jaar tijd. Wederom bracht de adviseur het Capital Effect naar voren als het geschikte product voor hem om te gaan sparen en roemde hij de beleggingen die Afnemer met het Capital Effect zou aangaan. Dat waren A-merken van de beleggingswereld. Ook nu heeft de adviseur Afnemer niet verteld dat het in werkelijkheid om een belegging met geleend geld ging en hij – bij een tegenvallende beurs – het risico liep al zijn geld te verliezen en hij zelfs een restschuld kon overhouden. Afnemer vertrouwde op het advies van de adviseur om nog een Capital Effect erbij te nemen om zo te gaan sparen voor de toekomst. De adviseur maakte de aanvraag in orde en is voor het tekenen van de overeenkomst weer op huisbezoek gekomen.”
4.8.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomst van 21 september 2000 met contractnummer
  • een kopie van de overeenkomst van 9 oktober 2000 met contractnummer
  • een verklaring van de heer [naam] , destijds adviseur bij de tussenpersoon.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer4.12. De door Afnemer gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
4.14.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
het verzoek ex artikel 22 Rv van Afnemer
4.16.
Afnemer verzoekt Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
vorderingen Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in reconventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.18.
Omdat Afnemer in reconventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in conventie is samengevallen met het debat in reconventie worden de kosten in conventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in reconventie van Afnemer worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.