ECLI:NL:RBDHA:2025:1200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.6277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een Zuid-Soedanese eiser in het licht van de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025, wordt het beroep van een Zuid-Soedanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 13 februari 2024, met het argument dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij gegronde vrees had voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Zuid-Soedan geen sprake is van een meest uitzonderlijke onveilige situatie, zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank stelt vast dat de minister de individuele omstandigheden van de eiser niet adequaat heeft onderzocht en dat de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan zorgwekkend is, met aanhoudend geweld en een gebrek aan een veiligheidsstructuur. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister de asielaanvraag opnieuw moet beoordelen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank kent de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 4081,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6277

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 heeft de minister de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond en aan hem een terugkeerbesluit opgelegd.
1.1.
Het beroep is op 14 maart 2024 ter behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
1.2.
De minister heeft twee verweerschriften ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
Het beroep is gegrond, omdat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging, of een reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld in artikel 15 van de KRi [1] en artikel 3 van het EVRM. [2] Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat deze uitspraak over?
3. Deze uitspraak gaat over de beoordeling van de individuele vrees van eiser en over de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan. Niet in geschil is dat in Zuid-Soedan sprake is van een binnenlands gewapend (stammen)conflict en van willekeurig geweld. Tegen deze achtergrond stelt eiser te vrezen voor vervolging vanwege zijn afkomst en voor ernstige schade vanwege bedreiging, rekrutering en de algemene situatie. Tussen partijen is in geschil of deze vrees aannemelijk is, en of in Zuid-Soedan sprake is van een meest, of minder uitzonderlijke (onveilige) situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de KRi. In dit verband komen het arrest X en Y van het Hof van Justitie [3] en de uitspraak van de Afdeling [4] van 17 juli 2024 aan de orde. [5]
3.1.
Uit het arrest X en Y volgt dat in de beoordeling van het risico op ernstige schade twee fases moeten worden onderscheiden. In de eerste fase moet de minister alle relevante elementen onderzoeken die betrekking hebben op de individuele situatie en de algemene situatie in het land van herkomst. Daarbij is het aan de vreemdeling om, in samenwerking, alle elementen naar voren te brengen en deze zoveel mogelijk te onderbouwen met zijn verklaringen en documentatie. In de tweede fase moet de minister vaststellen bij welke soort van de in artikel 15 van de KRi omschreven ernstige schade deze omstandigheden eventueel passen, zodat bezien kan worden of het risico onder onderdeel a, b of c van dit artikel valt. [6]
3.2.
In deze uitspraak geeft de rechtbank eerst een samenvatting van het asielrelaas en de besluitvorming. Daarna gaat de rechtbank in op wat partijen hebben aangevoerd over de asielmotieven van eiser en de algemene situatie in Zuid-Soedan. De rechtbank bespreekt het bestaan van een meest, of minder uitzonderlijke situatie vanaf overweging 7.3. De rechtbank oordeelt tot slot over de conclusie van de minister, dat geen sprake is van een gegronde vrees op vervolging of een reëel risico op ernstige schade.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft de Zuid-Soedanese nationaliteit en is geboren op [datum]. Hij behoort tot de Shilluk stam en is afkomstig uit de stad Malakal, in de staat Upper-Nile. Eiser heeft in Nederland op 25 april 2022 asiel aangevraagd.
4.1.
Eiser vreest bij terugkeer opnieuw te maken te krijgen met een stammenconflict met de Nuer en bedreigingen door een Nuer-stamlid. Ook vreest eiser om gerekruteerd te worden door zijn stam en voor ernstige schade wegens de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan. In dit verband heeft eiser verklaard dat hij eind 2013 werd bedreigd door een stamlid van de Nuer, dat zijn vader is bedreigd en dat zijn oom wegens het conflict met de Nuer is vermoord. Eiser is daarom in maart 2014 naar Soedan gevlucht, maar werd daar nog steeds bedreigd door het stamlid van de Nuer. Ook is hij door zijn stam benaderd om mee te vechten in het stammenconflict in Zuid-Soedan. Eiser is daarom verder gevlucht in december 2015. Zijn vrouw, kind en ouders verblijven nog in Soedan. Tot slot heeft eiser verklaard dat zijn dochter is geraakt door een raketscherf en dat zijn broer vermist is.
De besluitvorming
4.2.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • poging tot rekrutering door de Shilluk stam;
  • bedreiging door lid van de Nuer stam.
4.3.
De minister acht het eerste en tweede element geloofwaardig. Het derde element niet. Volgens de minister heeft eiser over de bedreigingen tegenstrijdige, ongerijmde en vage verklaringen afgelegd. De geloofwaardig geachte elementen leiden volgens de minister er niet toe dat eiser wordt aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [7] Ook loopt eiser bij terugkeer niet een reëel of verhoogd risico op ernstige schade vanwege zijn individuele omstandigheden of de algemene situatie in Zuid-Soedan. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond. Eiser krijgt ook geen reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek om medische redenen. De minister heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en bepaald dat hij binnen vier weken moet vertrekken en moet terugkeren naar Zuid-Soedan.
Individuele bedreiging door de Nuer
5. Eiser heeft aangevoerd dat de bedreigingen door een Nuer stamlid ten onrechte niet geloofwaardig zijn geacht, nu de vrees voor rekrutering door zijn eigen stam dat wel is. Volgens eiser heeft hij niet tegenstrijdig verklaard, maar zijn er fouten gemaakt in de vertaling en verslaglegging van de gehoren. Ook is hij niet gewezen op inconsistenties tijdens het gehoor en heeft de minister geen rekening gehouden met zijn correcties en aanvullingen. In dit verband heeft eiser gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 14 december 2020. [8] Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd, aldus eiser.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over hoe vaak en wanneer hij is bedreigd.
Door verstrekkende correcties en aanvullingen zijn eisers verklaringen op feitelijke onderdelen gewijzigd. Namens eiser is gecorrigeerd dat hij in Zuid-Soedan niet begin 2013 vóór het uitbreken van een burgeroorlog, maar eind 2013 op de markt in persoon is bedreigd. Ook is gecorrigeerd dat eiser in totaal maar driemaal in Zuid-Soedan is bedreigd en daarna maandenlang, toen hij zich in Soedan bevond, terwijl eiser in eerste instantie expliciet heeft verklaard dat hij in Zuid-Soedan maandenlang is bedreigd en zich schuilhield in het gebied van zijn stam. [9] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dit als tegenstrijdigheden mogen tegenwerpen, nu eiser onvoldoende heeft toegelicht waarom zijn eerdere verklaringen aanzienlijk gecorrigeerd zijn. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in vaste rechtspraak van de Afdeling [10] en overweegt daartoe verder als volgt.
5.2.
De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat er geen aanwijzingen zijn voor problemen in de vertaling of verslaglegging in het nader gehoor. Er is tijdens het gehoor gebruik gemaakt van een registertolk en eiser heeft aangegeven de tolk goed te kunnen verstaan en begrijpen. Het verslag van het nader gehoor geeft verder geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er sprake was van miscommunicatie of verwarring tussen de tolk en eiser als gevolg waarvan eisers verklaringen onjuist zijn weergegeven. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat sprake is van fouten in de vertaling of verslaglegging van zijn gehoren. De rechtbank volgt eiser evenmin in de stelling dat hij in het nader gehoor ten onrechte niet is geconfronteerd met inconsistenties, nu deze later zijn ontstaan door de correcties en aanvullingen. In het voornemen zijn de tegenstrijdigheden vervolgens wel verwoord en daarop heeft eiser kunnen reageren in de zienswijze. De door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 december 2020 maakt dit niet anders.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister verder terecht gesteld dat uit eisers verklaringen volgt dat de bedreiging door een Nuer stamlid losstaat van de poging tot rekrutering door een lid van zijn eigen stam, de Shilluk. Er is in zoverre sprake van gescheiden asielmotieven. De poging tot rekrutering van eiser, in het licht van de op dat moment heersende burgeroorlog in Zuid-Soedan, maakt namelijk niet zonder meer geloofwaardig dat eiser ook door een lid van een andere stam is bedreigd. De minister stelt dan ook terecht dat de geloofwaardigheid van het tweede element niet van invloed is op het derde element. De rechtbank verwijst in dit kader naar het uitvoeringsbeleid van de minister, zoals dat gold op het moment van het bestreden besluit en was beschreven in WI 2014/10 [11] en uitspraken van de Afdeling over strikt gescheiden asielmotieven. [12] De rechtbank is van oordeel dat de minister op basis van voornoemde tegenstrijdigheden niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser is bedreigd door een lid van de Nuer. Wat hiertegen is aangevoerd kan daaraan niet afdoen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Poging tot rekrutering door de Shilluk stam
6. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst en de poging tot rekrutering niet zijn te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Niet aannemelijk wordt geacht dat eiser op basis van die elementen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Voor zover de minister heeft geoordeeld dat de poging tot rekrutering in het verleden niet leidt tot vluchtelingenschap is dat naar het oordeel van de rechtbank terecht gebeurd. Eiser heeft tijdens het nader gehoor naar voren gebracht dat hij destijds, ten tijde van de poging tot rekrutering, heeft geantwoord dat hij eerst iets belangrijks moest doen, dat dit antwoord door mensen uit zijn stam is geaccepteerd en dat hij over de huidige situatie niet zoveel weet. Nergens uit blijkt dat eiser als deserteur is aangemerkt of anderszins vanwege een mislukte poging tot rekrutering in de negatieve belangstelling van zijn stam is komen te staan. [13] In ieder geval heeft eiser dit met zijn betoog niet aannemelijk gemaakt.
Algemene situatie in Zuid-Soedan
7. Eiser heeft verder betoogd dat de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan zo slecht is dat eenieder door de enkele aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade door willekeurig geweld. Volgens hem is sprake van de meest uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de KRi. Er is sprake van aanhoudende stammenconflicten, zoals tussen de Shilluk en de Nuer. Eiser loopt het risico om door zijn stam gerekruteerd te worden. Volgens eiser is sprake van onderrapportage in het aantal slachtoffers door de methodologie van het Armed Conflict Location & Event Data Project (ACLED), waarop de minister zich met name beroept. Ook heeft eiser onder meer gewezen op het ontbreken van een veiligheidsstructuur in Zuid-Soedan, de zorgelijke humanitaire omstandigheden en het aantal ontheemden aldaar. Ter onderbouwing is onder meer gewezen op verschillende landeninformatie en (veiligheids)rapporten van de missie van de Verenigde Naties (UNMISS) in Zuid-Soedan, van het United States Department of State (USDOS), van het United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) en van de Human Rights Watch (HRW). Verder is gewezen op informatie van de International Crisis Group (ICG), van het Global Centre for the Responsibility to Protect (GCRP), van het Famine Early Warning Systems Network (FEWS NET) en op het reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van Zuid-Soedan.
7.1.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat, ook indien enkel sprake is van een minder uitzonderlijke situatie, hij door zijn individuele omstandigheden een verhoogd risico loopt op ernstige schade. Als individuele omstandigheden zijn gesteld: eisers afkomst, de eerdere poging tot rekrutering door zijn stam en de aanhoudende communale conflicten.
7.2.
De minister heeft bepleit dat het willekeurig geweld dat nog plaatsvindt in
Zuid-Soedan, meer specifiek in Upper Nile, ten gevolge van de gewapende conflicten, zo beperkt is, dat van een reëel risico op ernstige en individuele bedreiging van het leven van burgers zoals bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de KRi geen sprake is. In 2018 is in
Zuid-Soedan het vredesverdrag “
Revitalized Agreement on the Resolution of the Conflict in South Sudan” (R-ARCSS) getekend, waarmee de burgeroorlog tot een einde is gekomen. Sindsdien is de veiligheidssituatie verbeterd en is het aantal slachtoffers en geweldsincidenten afgenomen. De minister heeft daarbij onder meer verwezen naar informatie van ACLED en het Austrian Centre for Country of Origin & Asylum Research and Documentation (ACCORD). Volgens de minister is niet aannemelijk dat eiser vanwege zijn individuele omstandigheden een verhoogd risico loopt op ernstige schade door willekeurig geweld. Daartoe is zijn afkomst onvoldoende. Ook is het niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer gerekruteerd zal worden, omdat hij eerder niet is gedwongen om mee te vechten en zich eenvoudig heeft kunnen onttrekken. Verder zijn inmiddels tien jaar verstreken sinds eiser uit Zuid-Soedan is vertrokken. Volgens de minister leidt de informatie in de door eiser aangehaalde bronnen niet tot een ander standpunt. De minister heeft dit aanvullend gemotiveerd in twee verweerschriften aan de hand van meer recente landeninformatie van onder meer Fund For Peace, van Amnesty International en van het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA).
Is sprake van een meest of minder uitzonderlijke situatie?
7.3.
Artikel 15, aanhef en onder c, van de KRi biedt bescherming in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict zo hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt slachtoffer te worden van een ernstige en individuele bedreiging van het leven. Deze uitzonderlijke situatie valt onder de ‘
most extreme case of general violence’, bedoeld in het arrest N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk. [14] Uit rechtspraak van het Hof van Justitie en de Afdeling volgt dat bij de beoordeling of zich de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld voordoet, onder meer het volgende van belang is:
de intensiteit van de gewapende confrontaties;
het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten;
de duur van het conflict;
e geografische omvang van de situatie van willekeurig geweld;
de daadwerkelijke bestemming van de verzoeker in geval van terugzending naar het betrokken land of gebied;
het eventueel opzettelijke geweld dat door de strijdende partijen wordt uitgeoefend tegen burgers; [15]
g. de aanwezigheid van een veiligheidsstructuur; en
h. het aantal ontheemden. [16]
7.4.
Het Hof van Justitie heeft in het arrest X. en Y. nader uitleg gegeven over de toepassing van artikel 15, aanhef en onder c, van de KRi. Uit dit arrest volgt dat ook bij een mindere mate van willekeurig geweld sprake kan zijn van een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. Dat is het geval als de betreffende vreemdeling met individuele elementen voornamelijk eigen aan het privé-, familie-, of beroepsleven aannemelijk kan maken dat hij een verhoogd risico daarop loopt. Dit is de zogenaamde “minder uitzonderlijke situatie” en hierbij geldt een glijdende schaal: hoe meer willekeurig geweld er plaatsvindt, hoe minder individuele elementen nodig zijn om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. [17]
7.5.
De rechtbank beschikt niet over een recent ambtsbericht over Zuid-Soedan. In het ambtsbericht van juni 2011 over Soedan is nog wel de uitslag van het referendum voor onafhankelijkheid van Zuid-Soedan genoemd, maar een schets van de veiligheidssituatie ontbreekt. Daarvoor moet worden teruggegrepen naar het ambtsbericht van 13 juni 2005. [18] Dat is inmiddels zo lang geleden, dat de rechtbank zich moet verlaten op andere bronnen.
7.6.
De rechtbank overweegt dat uit de verschillende bronnen die partijen aanhalen, naar voren komt dat Zuid-Soedan een van de meest fragiele staten ter wereld is, waar een veiligheidsstructuur ontbreekt [19] en 9,4 miljoen mensen (76 procent van de bevolking) afhankelijk zijn van humanitaire hulp. [20] Er is sprake van voedselonzekerheid en van overstromingen die de infrastructuur in het land hebben verwoest en humanitaire hulp beperkt. [21] Ook is onverminderd sprake van talrijke mensenrechtenschendingen [22] , stammenconflicten en is het aantal ontheemden (naar schatting meer dan 2 miljoen mensen) op het hoogste niveau sinds het ondertekenen van het R-ARCSS. [23] Ook blijkt uit opeenvolgende veiligheidsrapporten van de UNMISS dat brandhaarden van geweld zich verplaatsen tussen verschillende regio’s, waaronder Upper Nile State waar eiser vandaan komt. [24] In 2022 vond in deze staat het meeste geweld plaats, maar sinds 2023 is dit Warrap State. Uit recente informatie van de UN Security Council en van het USDOS volgt echter dat in Upper Nile State nog steeds sprake was van interetnisch geweld [25] en gevechten tussen milities. [26] Verder vonden er aanvallen op ontheemden en vluchtelingenkampen plaats, onder andere rondom Malakal, waar eiser vandaan komt. [27] Ook vonden hier de meeste ontvoeringen door gewapende groepen plaats. [28] Gelet op de algemene omstandigheden, heeft de UNHCR herhaaldelijk opgeroepen om niemand gedwongen terug te sturen naar Zuid-Soedan, naar geen enkel deel van het land. [29]
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het licht van de hierboven geschetste omstandigheden niet deugdelijk heeft gemotiveerd, waarom zij meent dat op dit moment in Zuid-Soedan, ondanks dat zij de algemene situatie zeer zorgelijk acht, geen sprake is van een
meestuitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de KRi.
De minister heeft haar afweging van de verschillende aspecten, zoals genoemd onder 7.3. onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De minister erkent dat Zuid-Soedan een van de meest fragiele staten ter wereld is, waar geen veiligheidsstructuur is. Ook erkent de minister dat het aantal ontheemden aanzienlijk is. De relativering van de minister dat veel van deze mensen al tien jaar ontheemd zijn en hierdoor minder geschikt zijn als indicatie voor de huidige veiligheidssituatie, acht de rechtbank niet overtuigend. Uit landeninformatie volgt bijvoorbeeld dat in 2022 door geweld en conflict 337 duizend personen ontheemd zijn, met name in Jonglei, Upper Nile en Unity State. [30] De minister heeft verder een aantal ‘minieme lichtpuntjes’ benoemd, waaronder het vredesakkoord, maar relativeert dit zelf: ‘veel van de in de R-ARCSS gemaakte afspraken zijn tot op heden nog niet nagekomen.’ [31] Ook heeft de minister benoemd dat door de Zuid-Soedanese regering af en toe met het leger wordt ingegrepen in sterk conflictueuze gebieden. De betekenis van beide ontwikkelingen wordt door de UNHCR in haar rapport van mei 2024 sterk gerelativeerd.
“The impact of these changes on the ground are not uniformly witnessed across the country and the feasibility of return under conditions of safety and dignity remains elusive.” [32] Het is de rechtbank voorts onduidelijk waarom de minister het lagere aantal dodelijke burgerslachtoffers ten opzichte van de burgeroorlog in de periode 2013-2018 doorslaggevend acht, omdat zij geen deugdelijke motivering heeft gegeven waarom dit in samenhang met alle relevante omstandigheden, onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat sprake is van een
meestuitzonderlijke situatie. Ook heeft de minister zich, in het licht van de door eiser aangevoerde landeninformatie, niet onverkort op het standpunt kunnen stellen dat niet blijkt dat humanitaire hulp doelbewust en op grote schaal wordt gehinderd en dat dit hinderen als oorlogswapen zou worden ingezet. Tot slot heeft de minister, hoewel aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd, niet kenbaar de daadwerkelijke bestemming bij terugkeer betrokken. De primaire beroepsgrond slaagt dan ook.

Conclusie en gevolgen

8. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de minister zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers vrees voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk is. Dit geldt met betrekking tot de vrees wegens de algemene situatie en wegens stammenconflicten in Zuid-Soedan. De minister heeft daarom ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft, of een reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld onder artikel 15 van de KRi en artikel 3 van het EVRM. Gelet op wat onder 7.7. is overwogen komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de resterende beroepsgrond. De minister dient eerst een adequate beoordeling te maken van de complexe en diffuse situatie in Zuid-Soedan. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beroepsgrond van eiser dat hij wegens zijn individuele omstandigheden een (verhoogd) risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld in een
minderuitzonderlijke situatie.
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat dit in strijd genomen is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of mogelijkheid om zelf een beslissing te nemen, omdat de minister een nieuwe beoordeling moet maken van de asielaanvraag van eiser en daarin nader onderzoek moet doen naar de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan. Voor zover de minister zich op basis van de nieuwe beoordeling op het standpunt stelt dat in Zuid-Soedan de meest uitzonderlijke situatie zich niet voordoet, dient zij tegen de achtergrond van de hernieuwde beoordeling van de algemene veiligheidssituatie ook opnieuw te beoordelen of de individuele omstandigheden van eiser en de geloofwaardig geachte elementen maken dat eiser in de minder uitzonderlijke situatie risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
10. De rechtbank draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken de tijd, omdat zij gehouden is nader onderzoek te doen.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 4081,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 14 maart 2024 en tweemaal een 0,5 punt, voor het indienen van een nadere schriftelijke reactie en voor het verschijnen op de nadere zitting van 10 oktober 2024, met een wegingsfactor van 1,5 en een waarde per punt van € 907,-). De rechtbank bepaalt het gewicht van de zaak op zwaar, vanwege de omvang en complexiteit van de zaak. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de minister dit niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 13 februari 2024;
  • draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 4081,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzitter, en mr. A.W. Wassink en mr. A.G.D. Overmars, leden, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Kwalificatierichtlijn; de Richtlijn 2011/95/EU.
2.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie het arrest X en Y van 9 november 2023, ECLI:C:EU:2023:843 en de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
6.ECLI:NL:RVS:2024:2927, r.o. 6.2., 7.3 en 8.1.
7.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
9.Zie het rapport nader gehoor, p. 13 t/m 15.
10.Zie de uitspraken van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1040, en van 27 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2538.
11.Werkinstructie 2014/10 over de Integrale geloofwaardigheidstoets.
12.Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:7 en van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2333.
13.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3805.
14.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 17 juli 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002590407.
15.a t/m f: zie de arresten van het Hof van Justitie van 30 januari 2014, Diakité tegen Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, ECLI:EU:C:2014:39, punt 35 en van 10 juni 2021, CF en DN tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2021:472, punt 43 en 44.
16.g en h: zie de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3278, r.o. 5.
17.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, r.o. 5.3.
19.Fund for Peace, Fragile states index annual report 2023.
20.UNHCR Position on Returns to South Sudan - Update IV; May 2024, punt 16. (
21.OCHA, Humanitarian needs overview, South Sudan 2023, November 2022, p. 16.
22.Zie USDOS 2023 Country Reports on Human Rights Practices: South Sudan. (
23.Zie noot 20, punt 4.
24.Vgl. de UNMISS South Sudan Annual brief on Violence Affecting Civilians van 2022 (
25.Zie het rapport van de UN Security Council van 29 juli 2024, punt 19. (
26.Zie noot 22, paragraaf 1, onder I.
27.Zie de rapporten van de UN Security Council van 22 februari 2023, S/2023/135, punt 14 (
28.Zie USDOS 2024 Trafficking in Persons Report: South Sudan (
29.Zie noot 20, punt 29.
30.UNHCR Position on Returns to South Sudan - voetnoot 36: IDMC Global Report on Internal Displacement 2023, van 11 mei 2023, p. 25 en 101 (
31.Zie het verweerschrift van 17 mei 2024, pagina 9.
32.Zie noot 20, punt 29.