ECLI:NL:RBDHA:2025:1149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.31388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, en de rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 behandeld. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing niet op de juiste wijze heeft gemotiveerd, met name wat betreft de belangenafweging tussen de persoonlijke belangen van eiser en de algemene belangen van de Nederlandse samenleving. De rechtbank oordeelt dat de minister de lage intensiteit van het gezinsleven niet zwaar in het nadeel van eiser kan meewegen, en dat de minister de beoordeling van het bestaan van beschermingswaardig gezinsleven niet correct heeft uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook een dwangsom oplegt voor het geval de minister deze termijn overschrijdt. De proceskosten van eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij [naam] (referent) van 13 maart 2019.
1.1.
De minister heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 11 maart 2020 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 13 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het bestreden besluit
5. Eiser heeft deze mvv-aanvraag op 13 maart 2019 gedaan. De minister heeft de aanvraag van eiser eerder afgewezen met het besluit van 11 maart 2020. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld, dat door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ongegrond is verklaard met de uitspraak van 8 april 2021 [2] . Het hiertegen ingesteld hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) met de uitspraak van 30 mei 2022 [3] gegrond verklaard en het bestreden besluit van 11 maart 2020 is vernietigd. De minister heeft met het besluit van 25 april 2023 opnieuw beslist op de aanvraag van eiser en heeft deze ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is met de uitspraak van 21 december 2023 [4] gegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. Met het bestreden besluit van 13 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Is sprake van een onrechtmatig en onbevoegd genomen besluit?
6. Eiser betoogt dat sprake is van een onrechtmatig en onbevoegd genomen besluit omdat het besluit genomen is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de minister van Asiel en Migratie sinds 2 juli 2024 verantwoordelijk is en als enige bevoegd is om op het bezwaar van eiser te beslissen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit staat vermeld dat het besluit is genomen namens de staatssecretaris. Dit is een gebrek. Dit gebrek kan naar het oordeel van de rechtbank worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals volgt uit de Afdelingsuitspraak van 13 februari 2007 [5] . Niet in geschil is dat het bestreden besluit is genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was. Niet gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. Tot slot was het voor eiser duidelijk, althans had het voor eiser duidelijk moeten zijn, dat het bestreden besluit namens de bevoegde autoriteit was genomen.
De belangenafweging
Toetsingskader
7. Uit vaste rechtspraak van het EHRM en de Afdeling volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De minister moet een belangenafweging maken en moet bij die afweging alle relevante feiten en omstandigheden betrekken [6] . De rechtbank toetst in een beroepsprocedure zoals deze vervolgens vol of de minister alle feiten en omstandigheden bij de belangenafweging heeft betrokken. De uitkomst van de door de minister gemaakte belangenafweging toetst de rechtbank enigszins terughoudend [7] .
Standpunt van de minister
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de algemene belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van eiser en zijn broer. Aan die conclusie ligt het volgende ten grondslag. Ten eerste is, zo stelt de minister, sprake van een buitengewoon lage intensiteit van het gezinsleven tussen eiser en referent. Dit weegt zwaar in hun nadeel. Eiser en referent oefenen het gezinsleven al lange tijd op afstand uit. Het is begrijpelijk dat zij elkaar missen en graag bij elkaar willen zijn maar niet is gebleken dat het gezinsleven niet op afstand kan worden voortgezet. Uit het interview met eiser blijkt dat zij in het weekend contact met elkaar hebben via Whatsapp en dat één keer per maand telefonisch contact plaatsvindt. Het is ook niet ongebruikelijk dat het gezinsleven tussen broers op afstand wordt uitgeoefend. Bovendien heeft eiser het verzoek om nareis in 2016 destijds zelf ingetrokken. Dit is een nadrukkelijke indicatie dat het gezinsleven met referent geen hoge intensiteit heeft. Ook de financiële ondersteuning kan doorgaan zoals dat nu gebeurt, namelijk door het sturen van geld naar eiser.
Daarnaast heeft de minister in eisers nadeel meegewogen dat eiser geen band heeft met Nederland. Referent is het enige dat eiser aan Nederland bindt. Eiser beheerst de Nederlandse taal niet en hij kent de Nederlandse cultuur en gewoonten niet.
Verder valt eiser niet onder de categorieën die in het nareisbeleid zijn genoemd. Dit is een bewuste keuze van de wetgever en betekent dat de Nederlandse overheid haar belangen mag beschermen.
Uit Suwinet en de hoorzitting van 30 augustus 2022 is verder gebleken dat referent niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Dat betekent dat referent niet de middelen heeft om de kosten te dragen voor eiser als hij naar Nederland zou komen. De kosten van het verblijf van eiser zullen daarmee volledig ten laste komen van de openbare kas. Ook de kosten voor integratie door middel van onderwijs, uitkeringen en ziektekostenverzekering zullen voor rekening komen van de Nederlandse staat.
Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister nog toegelicht dat de recente inkomensgegevens die eiser heeft overgelegd de uitkomst van de belangenafweging niet anders maken. Uit de stukken blijkt niet dat referent in 2024 aan het middelenvereiste zal voldoen. Dat weegt in zijn nadeel. De minister weegt in eisers voordeel dat referent inspanningen heeft verricht om inkomen te verwerven, dat referent zijn studie heeft afgerond, als zelfstandige arbeid verricht en eerder in loondienst heeft gewerkt. Maar die omstandigheden maken niet dat de belangenafweging in eisers voordeel uitvalt.
Eisers betoog
7.2.
Eiser betoogt dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. De langdurige en onjuiste besluitvorming door de minister is één van de belangrijkste factoren waardoor het gezinsleven niet zo intensief kan worden uitgeoefend als eiser en referent zouden willen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser nog toegelicht dat ten onrechte aan eiser is tegengeworpen dat hij de aanvraag die in 2016 gedaan is zelfstandig heeft ingetrokken. De reden daarvoor was namelijk dat de gezinsherenigingsaanvraag van de vader van eiser was afgewezen, omdat deze niet op tijd was ingediend. De mvv aanvraag is vervolgens in 2019 opnieuw ingediend omdat het toen reëel was dat eiser vanuit Ethiopië na kon reizen en hij niet langer bij familie in Eritrea verbleef. In een recent arrest [8] is echter beslist dat indien een aanvraag te laat is ingediend deze toch ingewilligd moet worden als het verzoek met het oog op gezinshereniging betrekking heeft op een vluchteling die minderjarig is op het moment dat het verzoek wordt ingediend. Op het moment van de gezinsherenigingsaanvraag was referent minderjarig en had deze aanvraag van zijn vader niet afgewezen mogen worden, dat is met het arrest duidelijk geworden, op de grond dat deze te laat was ingediend. Dat maakt een afwijzing van deze aanvraag schrijnend.
Eiser betoogt verder dat in het geval van een vluchtelingensituatie geleidelijk aan meer gewicht moet worden toegekend aan het bestaan van een objectieve belemmering [9] . De minister lijkt de lange duur van de procedure juist in het nadeel van eiser mee te wegen [10] .
Daarnaast is van belang dat het uitgangspunt van de belangenafweging is dat hechte persoonlijke banden bestaan en daarmee beschermingswaardig gezinsleven is aangenomen [11] . De minister dient bij de belangenafweging in ieder geval de omstandigheden te betrekken die hebben geleid tot het aannemen van gezinsleven [12] . In de bezwaarfase is in dit kader onder meer verwezen naar de hechte band die de broers hebben en de psychische klachten die eiser ondervond. Tijdens het gehoor heeft eiser verder hun sterke band benadrukt en erop gewezen dat die sterker is geworden na het overlijden van hun moeder. Hij heeft ook aangegeven dat zijn broer hem troost biedt en hulp geeft en dat hij verdrietig is omdat hij nu bij vreemde mensen is. Deze omstandigheden tonen juist de intensiteit van het gezinsleven en maken dat dit zwaar in het voordeel van eiser meegewogen moet worden. Ook is van belang dat referent eiser in Ethiopië heeft opgezocht en daar op het moment van het indienen van de aanvullende gronden opnieuw was. Dit duidt op een zeer intensieve en buitengewoon hechte band. Ten onrechte heeft de minister het bestaan van het gezinsleven zwaar in het nadeel van eisers meegewogen, omdat de intensiteit beperkt zou zijn.
Daar komt nog bij dat de minister ten onrechte het restrictieve toelatingsbeleid in het nadeel van eiser heeft meegewogen. Dit beleid is het uitgangspunt, maar dit kan niet ook nog in het nadeel van eiser worden meegewogen. [13]
Voor wat betreft de banden met Nederland betoogt eiser dat die juist sterk zijn omdat referent al langere tijd in Nederland woont. Dit is ten onrechte niet in de belangenafweging betrokken.
Verder betoogt eiser dat de minister het economisch belang minder zwaar in het nadeel van eiser dient mee te wegen. Doordat referent al goed is geïntegreerd kan hij eiser goed ondersteunen en zal minder onderwijs nodig zijn. Referent zal eiser ook eerder en beter aan werk kunnen helpen. Referent heeft in 2023 zijn studie afgerond en werkt sindsdien als zzp’er. Ter onderbouwing zijn financiële documenten over de eigen onderneming overgelegd. De minister heeft zijn oordeel op dit punt niet op de meest recente informatie gebaseerd. Zo is bij de belangenafweging in het kader van het economisch belang verwezen naar de hoorzitting van 30 augustus 2022. Ook is verwezen naar de gegevens van Suwinet, terwijl deze gegevens niet zijn bijgevoegd of opgenomen in het digitale dossier.
Oordeel van de rechtbank
7.3.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de minister de lage intensiteit van het gezinsleven niet zwaar in het nadeel van eisers kan meewegen. De minister heeft de beoordeling van het bestaan van beschermingswaardig gezinsleven tussen eiser en referent in het midden gelaten en heeft een belangenafweging gemaakt alsof dit gezinsleven vaststaat. Als moet worden uitgegaan van de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent en als er daarbij sprake zou zijn van hechte en persoonlijke banden, dan zou de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvallen, zo luidt de conclusie. Voor het maken van de belangafweging is dus uitgegaan van het bestaan van een beschermenswaardig gezinsleven tussen referent en eiser. Dat de minister bij de belangenafweging vervolgens de (volgens hem) lage intensiteit van het gezinsleven zwaar in het nadeel van eiser heeft meegewogen, is naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, omdat de minister uitgaat van het bestaan van een beschermenswaardig gezinsleven. Meer voor de hand ligt dat de minister de gezinsband vanwege een lage intensiteit minder in het voordeel van eiser meeweegt.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op dat wat de rechtbank heeft overwogen onder 7.3 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen reden om zelf in de zaak te voorzien of het geschil op een andere manier finaal te beslechten. Het is in de eerste plaats aan de minister om opnieuw een belangenafweging te maken.
Om het gebrek te herstellen zal de minister de intensiteit van het gezinsleven in de nieuw uit te voeren belangenafweging moeten betrekken met inachtneming van deze uitspraak. Hij moet in de nieuw uit te voeren belangenafweging ook de uitspraak van het Hof van Justitie, zoals genoemd onder 7.2, betrekken. Dat heeft hij in het bestreden besluit immers nog niet gedaan.
8.1.
De rechtbank zal verweerder opdragen binnen acht weken vanaf verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te bepalen dat de minister een dwangsom verbeurt aan eiser als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet hiervoor aanleiding, omdat reeds twee keer eerder een besluit op het bezwaar van eiser is vernietigd, betrokkenen belang hebben bij zekerheid op korte termijn, en het in de macht van de minister ligt om die zekerheid op korte termijn te geven.
8.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken, dat is uiterlijk op 26 maart 2025, een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Awb 20/2874.
3.ABRvS 30 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1512.
4.Rb. Den Haag (zp Zwolle) 21 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21650.
5.ABRvS 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588 en 9 september 2024 ECLI:NL:RVS:2024:3714.
6.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187 en ABRvS 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:425.
7.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187 en ABRvS 26 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:340.
8.HvJ EU 30 januari 2024, zaaknummer C-560/20, ECLI:EU:C:2024:96.
9.Zo blijkt uit EHRM 9 juli 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0709JUD000669718 (
10.Vergelijk Rb. Den Haag (zp Haarlem) 25 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12420, r.o. 6.
11.Zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
12.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187, r.o. 3.2.
13.Rb Den Haag (zp Haarlem) 25 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12420, r.o. 5.