ECLI:NL:RVS:2023:340
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- A. Kuijer
- M. Soffers
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen en hun referent tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 december 2021 hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 augustus 2020 de aanvraag afgewezen en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De vreemdelingen en de referent, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, hebben hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 26 januari 2023 geoordeeld dat de rechtbank de belangenafweging van de staatssecretaris terecht enigszins terughoudend heeft getoetst. De vreemdelingen voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat deze toetsing terughoudend moest zijn, maar de Raad van State verwees naar eerdere uitspraken om te onderbouwen dat de rechtbank de uitkomst van de belangenafweging van de staatssecretaris indringend moest toetsen. De Raad bevestigde dat de toetsingsintensiteit niet was gewijzigd en dat de rechtbank de uitkomst van de belangenafweging terecht terughoudend had getoetst.
Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat de grieven van de vreemdelingen niet leidden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.