ECLI:NL:RBDHA:2025:10206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
11291214 EL EXPL 24-5
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door Dexia in effectenleaseovereenkomsten met niet-gecertificeerde tussenpersoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee afnemers van effectenleaseovereenkomsten en de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. De afnemers, aangeduid als [afnemer 1] en [afnemer 2], hebben in 2000 twee leaseovereenkomsten afgesloten via een tussenpersoon die niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De afnemers vorderden onder andere schadevergoeding van Dexia, stellende dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hen als cliënten te accepteren, terwijl de tussenpersoon hen persoonlijk had geadviseerd zonder de vereiste vergunning. De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en de schade die de afnemers hebben geleden. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot schadevergoeding en het doorhalen van de registratie bij het Bureau Kredietregistratie. De vorderingen van Dexia in reconventie werden afgewezen. De uitspraak is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en andere relevante uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
NAV/c
Zaak-/rolnr.: 11291214 EL 24-5
5 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[afnemer 1] ,

2.
[afnemer 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak en in het (voorwaardelijke) incident,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak en verweerster in het (voorwaardelijke) incident,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Eisers in conventie worden hierna gezamenlijk aangeduid als Afnemer (mannelijk enkelvoud) dan wel afzonderlijk als [afnemer 1] en [afnemer 2] . Gedaagde in conventie wordt hierna aangeduid als Dexia.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 augustus 2024 met (voorwaardelijke) incidentele vordering ex
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Dexia, tevens
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van Afnemer,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties van Afnemer;
  • de in het geding gebrachte producties.

2.De feiten

2.1.
[afnemer 1] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst 1) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
[contractnummer 1]
14-11-2000
Capital Effect Maandbetaling
240 mnd
€ 11.150,40
2.2.
Daarnaast heeft Afnemer de volgende leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst 2) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
[contractnummer 2]
14-11-2000
Triple Effect Maandbetaling
36 mnd
€ 9.458,64
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Overeenkomst
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
1
26-09-2005
- € 1.511,94
Nee
2
21-03-2006
- € 2.987,73
Nee
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [afnemer 1] op grond van overeenkomst 1 in totaal een bedrag van € 2.385,08 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Verder heeft [afnemer 1] volgens die opgave € 245,19 aan dividenden ontvangen en € 157,76 aan fiscaal voordeel genoten.
2.5.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van overeenkomst 2 in totaal een bedrag van € 2.632,98 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Verder heeft Afnemer volgens die opgave € 272,05 aan dividenden ontvangen en €114,81 aan fiscaal voordeel genoten.
2.6.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 7 september 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens is het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.
2.7.
Afnemer heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.8.
De gemachtigde van Afnemer heeft (ook) in 2009, 2012, 2015, 2016, 2017 en 2021
brieven aan Dexia gezonden namens (onder andere) Afnemer, die onder meer gericht waren op stuiting van de verjaring van de vordering van Afnemer op Dexia.
3. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de (voorwaardelijke) incidenten in conventie en in reconventie
3.1.
Afnemer vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het (voorwaardelijke) incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versie
van de ondertekende overeenkomsten aan Afnemer te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het
  • Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Afnemer ex artikel 843a Rv zal veroordelen het intakeformulier waar de door de
gemachtigde van Afnemer namens Afnemer in deze procedure ingenomen
feitelijke stellingen aan zijn ontleend aan Dexia te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
  • Afnemer zal veroordelen om aan Dexia te betalen een totaalbedrag van € 1.349,25,
  • voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en Afnemer
  • Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de (voorwaardelijke) incidentenalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia voert aan dat de vordering van Afnemer is verjaard. Dat verweer slaagt niet.
Al voor de beëindiging van de overeenkomsten en de ontvangst van de eindafrekeningen waaruit zijn schade bleek, heeft Afnemer in september 2005 een eerste sommatiebrief gestuurd. Daarin heeft Afnemer zich onder meer beroepen op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en zich het recht voorbehouden nog andere gronden aan te voeren. Verder heeft Afnemer Dexia gesommeerd om alle door Afnemer onder de overeenkomsten betaalde bedragen terug te betalen. Vervolgens heeft Afnemer tijdig in 2007 de zogenoemde opt-out-verklaring aan de daartoe aangewezen notaris gezonden waardoor een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, en zijn verschillende brieven/sommaties gestuurd (mede namens andere afnemers), onder andere in 2012, waarin Afnemer telkens uitdrukkelijk verklaarde zich alle rechten jegens Dexia voor te behouden. Voor Dexia was het duidelijk, althans had het duidelijk moeten zijn, dat Afnemer met zijn brieven beoogde de verjaring te stuiten van de vordering tot vergoeding van schade die Afnemer als gevolg van de overeenkomsten had geleden. In het licht van de WCAM-procedure en de verwijten die in het verzoekschrift van 18 november 2005 waren opgenomen, was het voor Dexia ook voldoende duidelijk welke verwijten haar werden gemaakt ten aanzien van de door haar aangeboden effectenleaseovereenkomst; het schenden van de vergunningplicht door tussenpersonen wordt daarin genoemd. Niet nodig is dat Afnemer nauwkeurig zijn vordering omschrijft met aanwijzing van de correcte juridische grondslag daarvoor. [2] Daarom had het voor Dexia duidelijk moeten zijn welke feiten aanleiding gaven tot het instellen van de vorderingen en op welke juridische grondslagen die vorderingen werden gebaseerd. Gezien deze context heeft Afnemer met zijn brieven de verjaring telkens gestuit. [3] Dexia heeft in het licht van de opvolgende stuitingsbrieven onvoldoende toegelicht dat tussen de verschillende stuitingen meer dan vijf jaar zou zijn verstreken. Van verjaring van de vordering van Afnemer is dan ook geen sprake.
tussenpersoon
4.5.
[afnemer 1] heeft overeenkomst 1 met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [bedrijfsnaam] (hierna: de tussenpersoon). Afnemer heeft overeenkomst 2 met Dexia eveneens afgesloten via de tussenpersoon. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [4] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“ [afnemer 1] heeft een bijeenkomst bijgewoond waarbij twee adviseurs hebben verteld over de mogelijkheid om lucratief en zonder risico’s te sparen bij Bank Labouchere. Er zijn tijdens die bijeenkomst contactgegevens uitgewisseld en op een later moment is er telefonisch contact geweest met een adviseur van [bedrijfsnaam] .
De adviseur stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek. [afnemer 1] heeft hiermee ingestemd.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie, persoonlijke omstandigheden en wensen van [afnemer 1] . Zo is met de adviseur over de gezinssituatie van [afnemer 1] gesproken. Daarbij kwam de minderjarige dochter van [afnemer 1] , [afnemer 2] , ter sprake. Verder is met de adviseur gesproken over de wens van [afnemer 1] om te sparen, en meer specifiek om te sparen voor [afnemer 2] , om onder andere een feestje te kunnen vieren op haar vijfjarige leeftijd, voor haar communie, die gepland stond rond haar zevende levensjaar en haar studie. [afnemer 1] zocht een veilige manier van sparen zonder risico’s. De adviseur vertelde dat hij ‘spaarproducten’ had die geschikt zouden zijn voor [afnemer 1] om hiervoor vermogen op te bouwen. Hier had [afnemer 1] wel interesse in, en daarom wilde zij hier graag meer over weten.
De adviseur adviseerde [afnemer 1] om twee effectenovereenkomsten van Bank Labouchere af te sluiten, namelijk een Triple Effect en Capital Effect. Het Triple Effect was bestemd om vermogen op te bouwen voor [afnemer 2] . Het Capital Effect product was bestemd om vermogen op te bouwen voor [afnemer 1] . Omdat [afnemer 1] had aangegeven dat zij maandelijks ongeveer NLG 200,- kon missen, heeft de adviseur voorgesteld om twee overeenkomsten van ongeveer NLG 100,- af te sluiten.
De producten zouden goed renderen en door er twee af te sluiten, zou [afnemer 1] flexibel zijn in het beëindigen van de producten. Volgens de adviseur had het Capital Effect een veel hoger rendement dan de normale spaarrekening. Het Capital Effect kende een verplichte inleg gedurende de eerste vijf jaren, en zou daarna zonder inleg verplichtingen verder kunnen renderen.
Het Triple Effect kende een kortere looptijd (van drie jaren) en zou in november 2003 eindigen, voordat [afnemer 2] vijf jaar zou worden. Het Triple Effect zou vervolgens kunnen worden verlengd. Dat zou passend zijn voor de wens om dan een feest te vieren. Als het Triple Effect niet na drie jaar renderend was, zou de overeenkomst verlengd kunnen worden om alsnog de doelstelling te realiseren.
De producten zouden een 100% veilige manier van sparen zijn zonder risico’s. Het was voor [afnemer 1] ontzettend belangrijk om geen risico te lopen met de producten. De adviseur heeft een brochure gegeven en voorbeeldrendementen laten zien van het Triple Effect om zijn verhaal te ondersteunen (…)
[afnemer 1] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [afnemer 1] het advies van de adviseur ook opgevolgd en heeft zij een Triple Effect met een maandelijkse inleg van (…) NLG 100,42 en een Capital Effect met een maandelijkse inleg van NLG 102,38 van Bank Labouchere afgesloten. De contracten zijn door de adviseur in orde gemaakt en door [afnemer 1] ondertekend.”
4.8.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de twee overeenkomsten van 14 november 2000, voorzien van de vermelding:
  • een brochure van Bank Labouchere, voorzien van de titel
  • een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de activiteiten ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia betwist dat de tussenpersoon met Afnemer over zijn financiële situatie heeft gesproken. Zij wijst erop dat Afnemer zelf stelt dat er geen onderzoek is gedaan naar zijn financiële situatie. Hierbij ziet Dexia echter over het hoofd dat het verwijt met betrekking tot gebrekkig onderzoek is gericht tot Dexia. Uit dit verwijt kan niet afgeleid worden dat Afnemer meent dat de tussenpersoon niet naar zijn financiële situatie heeft gekeken. Voor het overige heeft Dexia de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [5] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [6] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer4.12. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen. Verder zal Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot Afnemer een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat i) [afnemer 1] geen verplichtingen uit overeenkomst 1 meer heeft en ii) dat Afnemer geen verplichtingen uit overeenkomst 2 meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00.
4.13.
De door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Afnemer heeft in zijn conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op in totaal € 4.378,89. Dexia heeft in reactie daarop terecht opgemerkt dat Afnemer een onjuist bedrag aan ontvangen dividenden heeft gehanteerd. Het bedrag aan dividenden is € 517,24, in plaats van het door Afnemer gehanteerde bedrag van € 366,60. Bij de berekening van de schade hebben partijen evenwel miskend dat [afnemer 2] geen partij is bij overeenkomst 1. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat Dexia gehouden is de schade voor overeenkomst 1 (ook) aan [afnemer 2] te vergoeden. Op basis van de inhoud van het door Dexia overgelegde financiële overzicht wordt de schade voor de overeenkomsten dan ook als volgt vastgesteld.
De schade van [afnemer 1] voor overeenkomst 1:
Betaalde inleg € 2.385,08
Ontvangen dividenden € 245,19
Fiscaal voordeel
€ 157,76-/-
€ 1.982,13
De schade van Afnemer voor overeenkomst 2:
Betaalde inleg € 2.632,98
Ontvangen dividenden € 272,05
Fiscaal voordeel
€ 114,81-/-
€ 2.246,12
4.14.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
De (voorwaardelijke) incidentele vordering van Afnemer
4.16.
Afnemer vordert (voorwaardelijk) Dexia te veroordelen om afschriften te verstrekken van de aanvraagformulieren en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
de incidentele vordering van Dexia
4.17.
Dexia vordert dat Afnemer wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, moet een rechtmatig belang hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.18.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Afnemer, althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.19.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
4.20.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.21.
Omdat Afnemer inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in conventie van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
4.22.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het (voorwaardelijke) incident van Afnemer
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering van Dexia af,
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
5.7.
veroordeelt Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot Afnemer een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat i) [afnemer 1] geen verplichtingen uit overeenkomst 1 meer heeft en ii) dat Afnemer geen verplichtingen uit overeenkomst 2 meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,
5.8.
veroordeelt Dexia om aan [afnemer 1] te betalen een bedrag van € 1.982,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.9.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 2.246,12, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.10.
verklaart voor recht dat Afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.11.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.12.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.13.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.15.
wijst de vorderingen af,
5.16.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2025.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.HR 27 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1494.
3.HR 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1489.
4.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
5.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
6.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.