2.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) heeft in 1981 de vennootschap [A] opgericht.
(ii) [verweerster 1] is een holding waarvan [verweerder] bestuurder was.
(iii) In 1995 zijn [betrokkene] en [verweerder] met elkaar overeengekomen dat [verweerster 1] het pluimveebedrijf van [betrokkene] tijdelijk zou overnemen. [verweerster 1] heeft daarvoor in 1995 een lege vennootschap, Pluvezo, gekocht van een van zijn zonen. Pluvezo heeft de aandelen van [A] overgenomen voor
f3.300.000,--. [verweerster 1] werd statutair bestuurder van Pluvezo.
(iv) In 1997 heeft [verweerster 1] volgens afspraak met [betrokkene] de aandelen Pluvezo verkocht en geleverd aan de Belgische vennootschap Florama N.V. (hierna: Florama ) voor een koopsom van
f1.125.000,--. [betrokkene] was enig aandeelhouder van Florama . [verweerster 1] bleef aan als statutair bestuurder van Pluvezo.
(v) In 2003 heeft Pluvezo leningen verstrekt aan [B] B.V. (hierna: [B] ) tot een bedrag van € 1.000.000,-- (hierna: de lening). [B] is een pluimveebedrijf waarvan [C] B.V. (hierna: [C] ) enig aandeelhouder is. Aandeelhouders van [C] zijn [D] B.V. en [E] B.V. De twee zonen van [verweerder] houden ieder de helft van de aandelen in deze vennootschappen.
(vi) Met ingang van 16 februari 2004 is [betrokkene] aangetreden als voorzitter van de raad van bestuur van Florama . Op 30 april 2004 is [verweerster 1] ontslag verleend als bestuurder van Pluvezo. Sindsdien is Florama enig bestuurder van Pluvezo.
(vii) In 2006 heeft [B] € 500.000,-- afgelost op de lening. Op 16 oktober 2007 is het faillissement van [B] uitgesproken. In het faillissement zijn geen uitkeringen gedaan aan Pluvezo.
(viii) Bij per e-mail verzonden brief van 18 april 2008 (hierna ook: de e-mail van 18 april 2008) heeft [betrokkene] [verweerder] gevraagd, kort gezegd, om de in 1995 en 1997 tussen hen gemaakte afspraken na te komen en om:
“(…) mij en Pluvezo schadeloos te stellen voor de schade opgelopen door het niet terug betalen van leningen uit de [C] groep, leningen die jij namens Pluvezo zonder zekerheden en zonder toestemming van de aandeelhouders hebt uitgeleend aan de inmiddels failliete bv’s [C] en [B] , en welke nu oninbaar zijn. (…)”
(ix) Bij brief van 11 september 2008 heeft [betrokkene] aan de advocaat van [verweerder] onder meer het volgende bericht:
“(…) Verder is het een beetje een flauwe woordspeling om via een advocaat te laten melden dat [verweerder] in privé geen financiële verplichtingen zou hebben. De zakelijke transacties als ook de afspraken en verplichtingen, waarover wij ( [verweerder] en ik) over praten gaan inderdaad niet tussen [verweerder] in privé, maar zijn verplichtingen tussen enerzijds [verweerster 1] en mij (of aan mij gelieerde bedrijven). De formele financiële verplichtingen betreffen dus [verweerster 1] . Deze verplichtingen vloeien voort uit afspraken, die ik destijds heb gemaakt met [verweerder] (als directeur van [verweerster 1] ).
(…)
Helaas zijn bedragen, die [verweerster 1] , voortvloeiende uit die afspraken nog moet betalen/verrekenen door de jaren heen volledig uit de hand gelopen.
(…)
Het faillissement van de [C] groep, hoe triest ook, heeft helemaal niets te maken met de afspraken (…).
(…)
Wat ik mij wel kan voorstellen, dat er met begrip voor de situatie naar een passende oplossing gezocht wordt. (…) Dat is ook de reden waarom ik nogmaals heb voorgesteld om een mediator aan te stellen, die de opdracht krijgt om in alle redelijkheid voor beide partijen te bemiddelen en om een oplossing te zoeken. (…)”
(x) Op 11 september 2013 heeft Pluvezo [verweerster 1] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de onverhaalbaarheid van een deel van de lening.
2.2.1In dit geding vordert Pluvezo, kort weergegeven, de hoofdelijke veroordeling van [verweerders] tot betaling van een bedrag van € 500.000,--. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [verweerster 1] als bestuurder heeft gehandeld in strijd met de op grond van art. 2:9 lid 1 BW op haar rustende verplichtingen. Zij stelt daartoe dat [verweerster 1] als bestuurder van Pluvezo leningen heeft verstrekt aan [B] zonder ten behoeve van Pluvezo zekerheden te bedingen. [verweerder] is, naar Pluvezo heeft gesteld, aansprakelijk op grond van art. 2:11 BW.
2.2.2[verweerders] hebben als verweer onder meer een beroep gedaan op verjaring van de vordering van Pluvezo. Zij hebben daartoe aangevoerd dat [verweerder] voor het eerst uit de brief van [betrokkene] van 18 april 2008 heeft opgemaakt dat hem een verwijt werd gemaakt van het als bestuurder van Pluvezo verstrekken van de ongesecureerde lening, en dat zij daarna niets meer hebben gehoord totdat [verweerster 1] op 11 september 2013 een aansprakelijkstelling ontving. Daarmee is de verjaring volgens [verweerders] niet tijdig gestuit.
De rechtbank heeft het beroep op verjaring gehonoreerd en heeft de vorderingen afgewezen.
2.2.3Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
“6.4. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank het beroep van [verweerders] op verjaring gehonoreerd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat partijen het erover eens zijn dat Pluvezo bekend is geworden met de lening in 2004 en dat de verjaring van de vordering voor de eerste maal is gestuit met de brief van 18 april 2008, alsook dat de brief van Pluvezo die bij deurwaardersexploit van 11 september 2013 aan [verweerster 1] is betekend, als een stuitingshandeling kan worden gekwalificeerd. Nu laatstgenoemde datum meer dan vijf jaar na de stuitingshandeling van 18 april 2008 ligt, heeft de rechtbank onderzocht of er tussen 18 april 2008 en 11 september 2013 nog verder een stuitingshandeling is verricht. De brief van 11 september 2008 waarnaar Pluvezo in dat kader heeft verwezen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een stuitingshandeling als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW. De vordering van Pluvezo is als zijnde verjaard afgewezen met veroordeling van Pluvezo in de proceskosten.