ECLI:NL:HR:2019:1489

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
18/02341
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder van een BV voor onbehoorlijk bestuur en verjaring van de vordering

In deze zaak heeft Pluvezo B.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 27 februari 2018 werd gewezen. De zaak betreft de aansprakelijkheid van een bestuurder van een BV voor onbehoorlijk bestuur en de vraag of de verjaring van de vordering tijdig is gestuit. Pluvezo, de eiseres, had in 2003 een lening verstrekt aan een andere BV, maar deze lening werd niet terugbetaald. Na het faillissement van de schuldenaar heeft Pluvezo de bestuurder van de holding aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeide uit het verstrekken van de lening zonder voldoende zekerheden. De rechtbank heeft het beroep op verjaring gehonoreerd en de vorderingen afgewezen, wat door het hof werd bekrachtigd. Pluvezo stelde dat de verjaring was gestuit door een brief van 18 april 2008, maar het hof oordeelde dat de brief van 11 september 2008 niet voldeed aan de eisen voor een stuitingshandeling. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de correspondentie niet als stuitingshandeling kon worden aangemerkt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/02341
Datum4 oktober 2019
ARREST
In de zaak van
PLUVEZO B.V.,
gevestigd te Meerlo, gemeente Horst aan de Maas,
EISERES tot cassatie,
hierna: Pluvezo,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. J.W. de Jong,
tegen
1. [verweerster 1] B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
hierna: [verweerster 1] ,
2. [verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [verweerder] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders] ,
advocaat: mr. M.A.J.G. Janssen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/03/194719/ HA ZA 14-466 van de rechtbank Limburg van 13 mei 2015;
b. de arresten in de zaak 200.200.093/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 september 2017 en 27 februari 2018.
Pluvezo heeft tegen het arrest van het gerechtshof van 27 februari 2018 beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging van het arrest van het hof en tot verwijzing.
De advocaat van [verweerders] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) heeft in 1981 de vennootschap [A] opgericht.
(ii) [verweerster 1] is een holding waarvan [verweerder] bestuurder was.
(iii) In 1995 zijn [betrokkene] en [verweerder] met elkaar overeengekomen dat [verweerster 1] het pluimveebedrijf van [betrokkene] tijdelijk zou overnemen. [verweerster 1] heeft daarvoor in 1995 een lege vennootschap, Pluvezo, gekocht van een van zijn zonen. Pluvezo heeft de aandelen van [A] overgenomen voor
f3.300.000,--. [verweerster 1] werd statutair bestuurder van Pluvezo.
(iv) In 1997 heeft [verweerster 1] volgens afspraak met [betrokkene] de aandelen Pluvezo verkocht en geleverd aan de Belgische vennootschap Florama N.V. (hierna: Florama ) voor een koopsom van
f1.125.000,--. [betrokkene] was enig aandeelhouder van Florama . [verweerster 1] bleef aan als statutair bestuurder van Pluvezo.
(v) In 2003 heeft Pluvezo leningen verstrekt aan [B] B.V. (hierna: [B] ) tot een bedrag van € 1.000.000,-- (hierna: de lening). [B] is een pluimveebedrijf waarvan [C] B.V. (hierna: [C] ) enig aandeelhouder is. Aandeelhouders van [C] zijn [D] B.V. en [E] B.V. De twee zonen van [verweerder] houden ieder de helft van de aandelen in deze vennootschappen.
(vi) Met ingang van 16 februari 2004 is [betrokkene] aangetreden als voorzitter van de raad van bestuur van Florama . Op 30 april 2004 is [verweerster 1] ontslag verleend als bestuurder van Pluvezo. Sindsdien is Florama enig bestuurder van Pluvezo.
(vii) In 2006 heeft [B] € 500.000,-- afgelost op de lening. Op 16 oktober 2007 is het faillissement van [B] uitgesproken. In het faillissement zijn geen uitkeringen gedaan aan Pluvezo.
(viii) Bij per e-mail verzonden brief van 18 april 2008 (hierna ook: de e-mail van 18 april 2008) heeft [betrokkene] [verweerder] gevraagd, kort gezegd, om de in 1995 en 1997 tussen hen gemaakte afspraken na te komen en om:
“(…) mij en Pluvezo schadeloos te stellen voor de schade opgelopen door het niet terug betalen van leningen uit de [C] groep, leningen die jij namens Pluvezo zonder zekerheden en zonder toestemming van de aandeelhouders hebt uitgeleend aan de inmiddels failliete bv’s [C] en [B] , en welke nu oninbaar zijn. (…)”
(ix) Bij brief van 11 september 2008 heeft [betrokkene] aan de advocaat van [verweerder] onder meer het volgende bericht:
“(…) Verder is het een beetje een flauwe woordspeling om via een advocaat te laten melden dat [verweerder] in privé geen financiële verplichtingen zou hebben. De zakelijke transacties als ook de afspraken en verplichtingen, waarover wij ( [verweerder] en ik) over praten gaan inderdaad niet tussen [verweerder] in privé, maar zijn verplichtingen tussen enerzijds [verweerster 1] en mij (of aan mij gelieerde bedrijven). De formele financiële verplichtingen betreffen dus [verweerster 1] . Deze verplichtingen vloeien voort uit afspraken, die ik destijds heb gemaakt met [verweerder] (als directeur van [verweerster 1] ).
(…)
Helaas zijn bedragen, die [verweerster 1] , voortvloeiende uit die afspraken nog moet betalen/verrekenen door de jaren heen volledig uit de hand gelopen.
(…)
Het faillissement van de [C] groep, hoe triest ook, heeft helemaal niets te maken met de afspraken (…).
(…)
Wat ik mij wel kan voorstellen, dat er met begrip voor de situatie naar een passende oplossing gezocht wordt. (…) Dat is ook de reden waarom ik nogmaals heb voorgesteld om een mediator aan te stellen, die de opdracht krijgt om in alle redelijkheid voor beide partijen te bemiddelen en om een oplossing te zoeken. (…)”
(x) Op 11 september 2013 heeft Pluvezo [verweerster 1] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de onverhaalbaarheid van een deel van de lening.
2.2.1
In dit geding vordert Pluvezo, kort weergegeven, de hoofdelijke veroordeling van [verweerders] tot betaling van een bedrag van € 500.000,--. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [verweerster 1] als bestuurder heeft gehandeld in strijd met de op grond van art. 2:9 lid 1 BW op haar rustende verplichtingen. Zij stelt daartoe dat [verweerster 1] als bestuurder van Pluvezo leningen heeft verstrekt aan [B] zonder ten behoeve van Pluvezo zekerheden te bedingen. [verweerder] is, naar Pluvezo heeft gesteld, aansprakelijk op grond van art. 2:11 BW.
2.2.2
[verweerders] hebben als verweer onder meer een beroep gedaan op verjaring van de vordering van Pluvezo. Zij hebben daartoe aangevoerd dat [verweerder] voor het eerst uit de brief van [betrokkene] van 18 april 2008 heeft opgemaakt dat hem een verwijt werd gemaakt van het als bestuurder van Pluvezo verstrekken van de ongesecureerde lening, en dat zij daarna niets meer hebben gehoord totdat [verweerster 1] op 11 september 2013 een aansprakelijkstelling ontving. Daarmee is de verjaring volgens [verweerders] niet tijdig gestuit.
De rechtbank heeft het beroep op verjaring gehonoreerd en heeft de vorderingen afgewezen.
2.2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
“6.4. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank het beroep van [verweerders] op verjaring gehonoreerd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat partijen het erover eens zijn dat Pluvezo bekend is geworden met de lening in 2004 en dat de verjaring van de vordering voor de eerste maal is gestuit met de brief van 18 april 2008, alsook dat de brief van Pluvezo die bij deurwaardersexploit van 11 september 2013 aan [verweerster 1] is betekend, als een stuitingshandeling kan worden gekwalificeerd. Nu laatstgenoemde datum meer dan vijf jaar na de stuitingshandeling van 18 april 2008 ligt, heeft de rechtbank onderzocht of er tussen 18 april 2008 en 11 september 2013 nog verder een stuitingshandeling is verricht. De brief van 11 september 2008 waarnaar Pluvezo in dat kader heeft verwezen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een stuitingshandeling als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW. De vordering van Pluvezo is als zijnde verjaard afgewezen met veroordeling van Pluvezo in de proceskosten.
(…)
6.11.
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat de brief van 11 september 2008 niet voldoet als een dergelijke stuitingshandeling. De brief maakt geen gewag van enige rechtsvordering uit onbehoorlijk bestuur, noch van het in 2003 verstrekken van een ongesecureerde lening aan [B] . Ook na herhaalde lezing is in die brief of in de overige correspondentie tussen 18 april 2008 en 12 januari 2009, waarnaar Pluvezo verwijst, niet iets te vinden waaruit [verweerder] (laat staan [verweerster 1] , waaraan de correspondentie niet is gericht) had moeten begrijpen dat [betrokkene] een vordering uit onbehoorlijk bestuur op hem pretendeerde te hebben en uit dien hoofde aanspraak maakte op schadevergoeding, laat staan dat [betrokkene] zich ondubbelzinnig zijn recht op een dergelijke vordering voorbehield. Alle brieven van [betrokkene] hebben betrekking op nakoming van financiële afspraken/bedragen te betalen/verrekenen voortvloeiend uit afspraken tussen [verweerder] en [betrokkene] gemaakt bij het aangaan van de samenwerking in 1995 en toezeggingen tot nakoming van die afspraken door [verweerder] nadien gedaan. Nu door Pluvezo geen andere omstandigheden van het geval zijn aangevoerd aan welke mede betekenis zou kunnen toekomen bij de vraag of de brief van 11 september 2008 moet worden aangemerkt als een stuitingshandeling, komt ook het hof tot de conclusie dat er niet tijdig is gestuit en dat het beroep op verjaring slaagt.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof zijn oordeel dat het beroep op verjaring slaagt, ontoereikend heeft gemotiveerd. Het onderdeel betoogt daartoe onder A dat het hof bij de context waarin de brief van 11 september 2008 en de overige correspondentie moeten worden uitgelegd, niet kenbaar de e-mail van Pluvezo van 18 april 2008 heeft betrokken, terwijl Pluvezo op die e-mail wel een beroep had gedaan.
3.1.2
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis kan onder meer worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). Deze schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. Bij de beoordeling of de mededeling aan de in art. 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, dient niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. Bij deze beoordeling kan mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen. [1]
3.1.3
Het hof heeft in rov. 6.11 overwogen dat in de brief van 11 september 2008 of in de overige correspondentie tussen 18 april 2008 en 12 januari 2009, waarnaar Pluvezo verwijst, niet iets is te vinden waaruit [verweerder] (laat staan [verweerster 1] , waaraan de correspondentie niet is gericht) had moeten begrijpen dat [betrokkene] een vordering uit onbehoorlijk bestuur op hem pretendeerde te hebben.
In rov. 6.1 onder
lheeft het hof een gedeelte van de e-mail van 18 april 2008 geciteerd (hiervoor weergegeven in 2.1 onder (viii)). Die e-mail houdt naast dit door het hof geciteerde gedeelte samengevat de volgende passages in (zie voor de meer uitvoerige tekst de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.11):
- [verweerder] heeft toegestaan dat zijn zoon “emailtjes ging sturen naar kantoor om steeds regelmatiger grote bedragen van de rekening van Pluvezo BV over te laten boeken naar rekeningen van [verweerder] bedrijven (…) en daar werden dan later als het geld niet terugkwam leenovereenkomsten voor gemaakt zonder medeweten en toestemming (vooraf of achteraf) van de aandeelhouder”.
- Dit gebeurde “zonder enige zekerheid te stellen naar Pluvezo BV”.
- Het ging over zeer grote bedragen, die geen enkele bank zonder hypothecaire zekerheden zou uitlenen, en dat maakt dat “de toenmalige directie hier schuldig is aan grove nalatigheid jegens Pluvezo en derhalve verantwoordelijk is voor de uiteindelijke schade die hieruit is voortgevloeid”.
Een en ander is niet anders te begrijpen dan dat de e-mail betrekking heeft op een vordering uit onbehoorlijk bestuur.
3.1.4
Pluvezo heeft aangevoerd, kort gezegd, dat gelezen in het licht van de e-mail van 18 april 2008 en de correspondentie in de tussenliggende periode ook de brief van 11 september 2008 valt te betrekken op de in die e-mail gepretendeerde vordering uit onbehoorlijk bestuur. Gelet op de hiervoor in 3.1.2 vermelde rechtspraak is dit een stelling waaraan het hof niet zonder motivering kon voorbijgaan. Het hof is evenwel niet op die stelling ingegaan. Onderdeel 1 onder A is derhalve gegrond. Onderdeel 1 onder B behoeft geen behandeling.
3.2.1
Onderdeel 4 komt op tegen het oordeel van het hof in rov. 6.11 dat [verweerster 1] uit de correspondentie tussen 18 april 2008 en 12 januari 2009 niet behoefde te begrijpen dat Pluvezo, kort gezegd, een vordering uit onbehoorlijk bestuur op haar pretendeerde te hebben, omdat deze correspondentie niet aan [verweerster 1] was gericht.
3.2.2
Pluvezo heeft in hoger beroep (memorie van grieven, nr. 167) gesteld dat de e-mail van 18 april 2008 voor zowel [verweerder] als [verweerster 1] was bedoeld, en dat [verweerders] dit ook zo hebben begrepen. Door deze stelling niet kenbaar in zijn beoordeling te betrekken, heeft het hof zijn oordeel dat de correspondentie niet was gericht aan [verweerster 1] niet toereikend gemotiveerd. De klacht is derhalve gegrond.
3.3
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 februari 2018;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Pluvezo begroot op € 6.753,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
4 oktober 2019.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741, rov. 3.3, en HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1112, rov. 3.4.2.