ECLI:NL:RBDHA:2025:10083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL25.11745 (beroep) NL25.11746 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van eiser van Jemenitische nationaliteit en de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 juni 2025, wordt het beroep van eiser, een Jemenitische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het besluit van de minister van Asiel en Migratie onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. De minister had de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet adequaat heeft gereageerd op de beroepsgronden van eiser, die onder andere de onveilige situatie in Jemen en de persoonlijke risico's die hij loopt bij terugkeer aanvoert. De rechtbank wijst op het feit dat het besluit en het beleid waarop het is gebaseerd, oncontroleerbaar zijn omdat deze zijn gebaseerd op geheime stukken, wat in strijd is met nationale wet- en regelgeving en het Unierecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.11745 (beroep)
NL25.11746 (voorlopige voorziening)
V-nummer : [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], geboren op [geboortedag] 1983 en van Jemenitische nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S. Beyik - Koçer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
De minister heeft met het besluit van 5 maart 2025 de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond (het bestreden besluit). Bij hetzelfde besluit heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarin staat dat eiser onmiddellijk moet vertrekken.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat hij niet wordt uitgezet voordat op het beroep is beslist.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Garabetian als tolk in de taal Arabisch-Jemenitisch en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft – kort samengevat – het volgende relaas aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is in [geboorteplaats] geboren en opgegroeid en heeft daar tot 2001 gewoond. Na zijn verblijf in de Verenigde Arabische Emiraten tot 10 mei 2018, is eiser teruggekeerd naar Khanfar (Jemen). Daar heeft hij tot 14 januari 2024 gewoond met zijn echtgenote en vijf kinderen, waarna hij alleen Jemen heeft verlaten vanwege de voor hem onveilige situatie daar. Eiser is via Egypte Nederland ingereisd op 20 januari 2024.
5. Naast de onveilige situatie in Jemen, vreest eiser bij terugkeer naar Jemen dat hij gedwongen zal worden gerekruteerd voor het overgangsregeringsleger.
6. Daarnaast vreest eiser dat hij problemen zal ondervinden in Jemen door zijn tatoeage op zijn rechter bovenarm waarmee hij als afvallige kan worden aangemerkt.
7. Eiser stelt in de correcties en aanvullingen bij het nader gehoor en de zienswijze dat de stam waartoe hij behoort, [naam stam 1] , problemen heeft met de stam [naam stam 2] . Eiser vreest bij terugkeer daardoor persoonlijk gevaar te lopen.
Het bestreden besluit
8. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Gedwongen deelname aan het gewapend conflict;
3. De algemene veiligheidssituatie en de slechte levensomstandigheden in Jemen;
4. Problemen vanwege zijn tatoeage.
De minister heeft asielmotief 1 voor zover dat ziet op nationaliteit en herkomst, en asielmotief 3 geloofwaardig geacht. De minister heeft asielmotief 1 voor zover dat ziet op de identiteit van eiser en asielmotieven 2 en 4 niet geloofwaardig geacht.
Over asielmotief 1 voor zover dat ziet op de identiteit van eiser, stelt de minister dat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond met zijn identiteitskaart. Volgens Bureau Documenten is de identiteitskaart echt, maar kan er geen uitspraak worden gedaan over de opmaak, afgifte en inhoud van het document. Eiser heeft ook geen goede verklaring waarom hij in Jemen geen nieuw paspoort heeft aangevraagd.
Over asielmotief 2 betoogt de minister dat eiser weliswaar tweemaal in zes jaar tijd is gevraagd om deel te nemen aan het gewapend conflict, maar dat er concrete aanwijzingen ontbreken voor gedwongen rekrutering in de toekomst. Eiser heeft nooit problemen gehad doordat hij zich niet heeft aangesloten en is ook nooit onder druk gezet om deel te nemen.
Over asielmotief 4 voert de minister aan dat eiser zelf de keuze heeft gemaakt voor een tatoeage en dat niet is gebleken dat dit een christelijke tatoeage betreft. Volgens de minister heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem ondanks voorzorgsmaatregelen niet mogelijk is om zijn tatoeage onder alle omstandigheden verborgen te houden.
Het deels geloofwaardig geachte asielmotief 1 en asielmotief 3 leveren volgens de minister geen asielgrond op [1] . Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Weliswaar neemt de minister voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aan (
minder uitzonderlijke situatie), maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van individuele omstandigheden waardoor hij specifiek slachtoffer wordt van geweld vergeleken bij andere burgers van het land.
De minister heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond [2] . De minister is door eiser misleid over zijn identiteit, doordat hij naar Nederland is gereisd met een paspoort en verblijfsdocument die niet van hem waren, en deze documenten tijdens zijn reis heeft verscheurd en weggegooid.
De beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover
Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [3] (15c-situatie)
9. Eiser voert aan dat hij in zijn zienswijze en in het beroepschrift uitgebreid heeft toegelicht dat er in Jemen sprake is van de hoogste mate van willekeurig geweld (ook wel genoemd: de kale 15c-situatie). Daarbij heeft hij ook toegelicht dat de humanitaire omstandigheden in het land een rol spelen bij de beoordeling van een 15c-situatie. Volgens eiser zijn de slechte humanitaire omstandigheden grotendeels het gevolg van het gewapende conflict in Jemen. Eiser doet in dat kader een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 13 december 2024 [4] , een uitspraak van deze rechtbank van
28 november 2024 [5] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van
25 oktober 2024 [6] . In het bestreden besluit is de minister niet op eisers betoog uit de zienswijze ingegaan. De minister heeft slechts overwogen dat de zienswijze niets verandert aan het ingenomen standpunt zoals dat in het voornemen uiteen is gezet. In het voornemen is volgens eiser geen standpunt vermeld, maar alleen overwogen dat voor Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld. De minister heeft het bestreden besluit daarom onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
10. De rechtbank is het met eiser eens dat de minister in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op wat er in de zienswijze wordt betoogd. De enkele verwijzing naar “het nieuwe 15c beleid voor Jemen”, zoals de minister op zitting aanvoert, is evenmin een voldoende deugdelijke en kenbare motivering. De beroepsgrond slaagt en het beroep is om die reden al gegrond.
11. Daarnaast is de rechtbank met eiser van oordeel dat de minister in het bestreden niet heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een kale 15c-situatie en in hoeverre de humanitaire omstandigheden bij die beoordeling een rol spelen. Ook op dit punt is sprake van een motiveringsgebrek. Ook deze beroepsgrond slaagt.
12. De minister heeft desgevraagd op de zitting een aanvullende motivering gegeven. De minister stelt zich op het standpunt zoals betoogd door de minister in genoemde uitspraak van 25 oktober 2024. Dat standpunt wordt volgens de minister bevestigd in de uitspraak van 11 maart 2025 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem [7] . Volgens de minister is er geen sprake van een kale 15c-situatie. De minister heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19.4.2. van de Vc 2000 [8] . Daaruit volgt dat de IND voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aanneemt (minder uitzonderlijke situatie). Eiser moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken, waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Eiser is daarin niet geslaagd. Daarbij komt volgens de minister dat de humanitaire omstandigheden in principe niet worden meegenomen bij die beoordeling, tenzij hulporganisaties geen toegang hebben tot Jemen. Dat laatste is volgens de minister hier niet het geval.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister ook met deze aanvullende toelichting onvoldoende heeft gemotiveerd dat voor Jemen gesproken kan worden van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld waardoor eiser op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken, waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt op ernstige schade. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar overweging 6.8 in genoemde uitspraak van 25 oktober 2024 en maakt die overweging tot de hare. De minister moet nader motiveren waarom in Jemen geen sprake is van een kale 15c-situatie.
14. Ook heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom de humanitaire omstandigheden in Jemen niet in overwegende mate kunnen worden geweten aan het gewapend conflict in Jemen. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar overweging 7.3 in genoemde uitspraak van 25 oktober 2024 en maakt die overweging tot de hare. De minister dient duidelijk uiteen te zetten in welke mate en intensiteit de humanitaire omstandigheden te wijten zijn aan de strijdende partijen. De beroepsgrond slaagt.
Strijd met de Procedurerichtlijn [9]
15. Daar komt bovenop dat het in deze zaak niet mogelijk is om het bestreden besluit en het beleid waarop het is gebaseerd op rechtmatigheid te toetsen.
16. In het bestreden besluit heeft de minister onder het kopje
“het nieuwe 15c beleid voor Jemen”beschreven dat hij eisers
“persoonlijke situatie en verklaringen [heeft] getoetst aan het huidige beleid voor Jemen”.
17. De rechtbank heeft bij de voorbereiding van de zitting geconstateerd dat uit het bestreden besluit niet blijkt aan welk beleid is getoetst. De rechtbank heeft daarom voorafgaand aan de zitting de volgende vragen gesteld aan de minister:
  • op basis van welk beleid heeft de minister deze beoordeling gemaakt?
  • indien dit is gebeurd aan de hand van het beleid in C7/19.4 Vc 2000: op welke gegevens (landeninformatie, ambtsberichten, rapporten etc.) is het beleid in C7/19.4 Vc 2000 thans gebaseerd?
  • ten behoeve van de rechterlijke controle, waar zijn deze gegevens te vinden?
18. De minister heeft in een schriftelijk briefverweer op deze vragen gereageerd en opgemerkt dat de beoordeling voor Jemen is verricht op basis van het beleid in C7/19.4.2 van de Vc 2000. Volgens de minister ligt daaraan ten grondslag het algemeen ambtsbericht Jemen van september 2023 (AAB 2023) en de Kamerbrief van 18 maart 2024 en de bijbehorende beslisnota (Kamerbrief) [10] . In het briefverweer heeft de minister vier alinea’s uit de AAB 2023 opgenomen en voor de Kamerbrief een hyperlink opgenomen.
19. De rechtbank heeft op de zitting aan partijen laten zien dat zowel het AAB 2023 als de Kamerbrief niet openbaar vindbaar zijn via www.rijksoverheid.nl en de Kamerbrief niet geopend kan worden via de hyperlink in het schriftelijk briefverweer.
20. De minister heeft op de zitting verklaard dat het haar niet bekend is dat deze stukken niet openbaar en toegankelijk zouden zijn. De minister heeft desgevraagd verklaard dat zij niet weet of deze stukken nog openbaar worden gemaakt of in deze procedure worden ingebracht. Ook heeft de minister geen antwoord gegeven op de vraag waarom deze stukken niet openbaar zijn dan wel alsnog ingebracht kunnen worden in deze procedure. Desgevraagd heeft de minister verklaard dat zij niet weet hoe de rechtbank dan kan controleren of het bestreden besluit en het beleid waarop het is gebaseerd zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd.
21. Omdat de minister geen antwoord heeft gegeven of genoemde stukken alsnog openbaar worden gemaakt of in deze procedure worden ingebracht, gaat de rechtbank er vanuit dat de minister deze stukken geheim houdt, zowel voor de rechtbank als voor eiser. Dit heeft de rechtbank ook op zitting aan de minister voorgehouden.
22. Deze handelwijze is in strijd met het Unierecht en nationale wet- en regelgeving.
22.1.
Allereerst is het geheimhouden van deze stukken onverenigbaar met het Unierecht, meer in het bijzonder met artikel 10, derde lid, onder b, in samenhang met het vierde lid en in samenhang met artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Artikel 10, derde lid, onder b, verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat beslissingen op asielverzoeken worden gebaseerd op nauwkeurige en actuele informatie over de situatie in het land van herkomst. Uit het vierde lid van datzelfde artikel volgt dat rechterlijke instanties toegang moeten hebben tot diezelfde informatie om hun taak te kunnen uitoefenen. Indien die informatie – zoals ambtsberichten – niet toegankelijk is voor de rechter, wordt de mogelijkheid tot rechterlijke toetsing onmogelijk gemaakt. Bovendien vereist artikel 46, derde lid, dat de rechter een volledig en ex nunc onderzoek moet kunnen doen naar zowel de feitelijke als juridische gronden van het bestreden besluit. Dit veronderstelt dat de rechter inzicht heeft in
allerelevante informatie die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, als ook die zich nog na het bestreden besluit heeft voorgedaan. Het geheimhouden van ambtsberichten voor de rechtbank frustreert dit en doet daarmee afbreuk aan het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.
22.2.
Daarnaast voert eiser terecht aan dat het geheimhouden van deze stukken voor eiser in strijd is met artikel 12, eerste lid, onder d, van de Procedurerichtlijn. Deze bepaling verplicht de minister om alle stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit beschikbaar te stellen aan eiser en zijn gemachtigde. Eiser meent terecht dat hij anders niet kan beoordelen of hij veilig kan terugkeren naar Jemen; hij heeft dan geen daadwerkelijk rechtsmiddel. Daarmee is, zoals eiser terecht betoogt, geen sprake van een eerlijk proces. Dat laatste is in strijd met artikel 47 van het Handvest [11] en artikel 6 en 13 van het EVRM [12] .
22.3.
Hoewel de Procedurerichtlijn [13] uitzonderingen [14] toestaat op het openbaar maken van stukken richting eiser, kan dit niet leiden tot een onbeperkte uitsluiting van stukken. Het Hof [15] heeft in het arrest GM [16] overwogen dat er tenminste een gerechtelijke procedure moet bestaan die waarborgt dat de verdediging adequaat kan worden gevoerd. Dit houdt in dat de gemachtigde van de vreemdeling toegang moet hebben tot alle gegevens van het dossier waarop de overheidsinstantie zich heeft gebaseerd, zodat hij doeltreffend het standpunt van de vreemdeling kan onderbouwen. Hieruit blijkt dat de vreemdeling en zijn gemachtigde niet volledig kunnen worden uitgesloten van essentiële informatie, ook niet op grond van genoemde uitzonderingen. Daarbij komt dat de minister geen enkele toelichting en onderbouwing heeft gegeven waarom genoemde stukken niet toegankelijk mogen zijn voor eiser. Sterker, het gaat om een algemeen ambtsbericht. Gelijk deze rechtbank, zittingsplaats Roermond in haar uitspraak van 5 juni 2025 heeft geoordeeld, bestaat een algemeen ambtsbericht in de regel uit niet meer dan een verzameling bronnen die reeds openbaar zijn en de duiding hiervan [17] . Het geheimhouden daarvan is innerlijk tegenstrijdig. Hetzelfde geldt voor een (in het verleden al openbaar gemaakte) Kamerbrief.
22.4.
Gezien het voorgaande is de minister verplicht om bij een nieuw besluit de onderliggende stukken – waarop dat besluit en het daaraan ten grondslag liggende beleid zijn gebaseerd – in een procedure [18] te verstrekken aan eiser, de gemachtigde van eiser en de rechter. Dat geldt dus uitdrukkelijk ook voor een algemeen ambtsbericht als dat mede ten grondslag ligt aan het besluit of het beleid.
22.5.
Verder dient elk besluit te berusten op een deugdelijke motivering op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze motivering moet worden vermeld bij de bekendmaking van dat besluit op grond van artikel 3:47 van de Awb. Dat betekent dat die motivering niet alleen deugdelijk moet zijn, maar ook kenbaar. Wanneer die motivering is gebaseerd op beleid dat op geheime stukken steunt, dan is de kern van die motivering niet kenbaar: niet voor de vreemdeling, niet voor zijn gemachtigde en ook niet voor de rechter. Dat leidt ertoe dat de rechter de deugdelijkheid van die motivering niet kan toetsen. Dat is dus in strijd met genoemde bepalingen uit de Awb.
22.6.
De rechtbank begrijpt uit het nieuws [19] dat er recent een nieuw ambtsbericht is verschenen voor Jemen. De minister heeft op de zitting geen antwoord gegeven op de vraag of dit nieuwe ambtsbericht in deze procedure kan worden ingebracht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de minister ook dit document geheim houdt voor zowel de rechtbank als eiser. Ook dit is in strijd met de hiervoor genoemde bepalingen van de Procedurerichtlijn.
23. Gelet op de handelwijze van de minister hecht de rechtbank er, tot slot, aan nog het volgende op te merken. Ambtsberichten zijn een essentiële informatiebron voor het asielbeleid van de minister. Zij dienen als basis voor de motivering van besluiten in asielzaken. Dat de minister deze stukken geheim houdt, belemmert niet alleen de rechtbank in het uitvoeren van zijn taak, maar verhindert ook dat eiser zijn verdediging op een effectieve manier kan voeren. Dat is in strijd met fundamentele beginselen van de democratische rechtsstaat, zoals rechterlijke controle en het grondrecht van een vreemdeling op een eerlijk proces. Deze handelwijze van de minister is niet toegestaan binnen een democratische rechtsstaat.
Eisers identiteit
24. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte zijn identiteit ongeloofwaardig heeft bevonden. Volgens eiser heeft hij zijn identiteit aangetoond door de echt bevonden Jemenitische identiteitskaart.
25. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond. Daarbij merkt de minister allereerst op dat eiser zijn identiteit niet hoeft
aan te tonen(cursivering rechtbank), maar deze enkel aannemelijk hoeft te maken. Daarnaast heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom ondanks de echt bevonden Jemenitische identiteitskaart geconcludeerd moet worden dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het enkele gegeven dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de opmaak, afgifte en inhoud van dat document en daarom zijn identiteit niet kan worden vastgesteld, vindt de rechtbank hiervoor onvoldoende. De minister heeft namelijk onderzoek laten doen door Bureau Documenten of de overgelegde Jemenitische identiteitskaart echt is en dat blijkt zo te zijn. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom eiser volgens de minister dan nog een poging moet ondernemen om een nieuw paspoort aan te vragen in Jemen en deze naar Nederland te laten sturen. Het bestreden besluit is daarom ook op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd. De minister moet een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling maken van de door eiser gestelde identiteit. Daarbij moet de minister rekening mee houden met de echt bevonden identiteitskaart. De beroepsgrond slaagt.
Gedwongen deelname aan het gewapend conflict in Jemen?
26. Eiser voert aan dat het enkele feit dat hij slechts tweemaal is gevraagd zich aan te sluiten bij het gewapend conflict en daar met smoesjes onderuit is gekomen, niet garandeert dat hij in de toekomst niet toch gedwongen zal worden gerekruteerd. De minister heeft zijn verklaring op dit punt ten onrechte niet geloofwaardig geacht.
27. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser gedwongen wordt gerekruteerd om deel te nemen aan het gewapende conflict in Jemen. De minister heeft hiervoor van belang mogen vinden dat eiser heeft verklaard dat hij tweemaal in zes jaar tijd op informele wijze is benaderd door kennissen bij het gebruik van khat, maar dat hij beide keren met smoesjes heeft kunnen weigeren. [20] Bovendien hebben deze smoesjes geen gevolgen gehad voor eiser; hij heeft geen persoonlijke problemen ondervonden. [21] Eiser heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gedwongen rekruteringspogingen. De minister heeft eisers verklaringen als het gaat om de gedwongen deelname aan het gewapend conflict daarom ongeloofwaardig mogen achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Problemen vanwege tatoeage?
28. Eiser voert aan dat hij niet onder elke omstandigheid zijn tatoeage bedekt kan houden. Gezien de locatie van de tatoeage kan hij in een situatie terecht komen waarin hij geen invloed kan uitoefenen op het al dan niet bedekken ervan, met alle gevolgen van dien. De minister is hier in het bestreden besluit onvoldoende op ingegaan volgens eiser.
29. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [22] volgt dat het van de concrete omstandigheden van een zaak afhangt of alleen het hebben van een tatoeage al aan terugkeer in de weg staat. Hierbij is onder meer relevant de locatie en grootte van een tatoeage, de precieze vorm van de tatoeage en het land waarnaar de vreemdeling moet terugkeren.
30. De rechtbank overweegt dat de minister op dit punt heeft getoetst op de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder op zwaarwegendheid had dienen te toetsen. De tatoeage zit nu eenmaal op de rechter bovenarm van eiser; de vraag is dan ook of wat er zal gebeuren bij terugkeer naar Jemen zwaarwegend genoeg is om als vervolging of ernstige schade te worden aangemerkt. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de minister zich niet op het standpunt kan stellen dat eiser de tatoeage met kleding of op een andere manier kan bedekken en na terugkeer in Jemen onder alle omstandigheden verborgen kan houden, om zo vervolging of ernstige schade te voorkomen. Het is immers niet ondenkbaar, zoals eiser aanvoert, dat hij in een situatie terecht kan komen waarbij hij zijn arm niet bedekt kan houden. Bijvoorbeeld als eiser een ongeluk zou krijgen in Jemen en naar het ziekenhuis moet worden overgebracht. Dat soort situaties kan hij zelf niet voorkomen.
31. Het bestreden besluit is op dit punt dus niet deugdelijk gemotiveerd. De minister moet dit asielmotief opnieuw, en dit keer op zwaarwegendheid, toetsen. Daarbij moet de minister er rekening mee houden dat eisers tatoeage bij terugkeer in Jemen bekend zou kunnen worden. De beroepsgrond slaagt.
Persoonlijk gevaar door stammenstrijd?
32. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen persoonlijk gevaar loopt door de stammenstrijd. Volgens eiser heeft hij de stammenstrijd wel degelijk met de overgelegde nieuwsberichten aangetoond. Hoewel eiser zelf nog geen persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege deze stammenstrijd, zijn familieleden van eiser door deze strijd omgekomen.
33. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade door de stammenstrijd tussen de [naam stam 1] -stam en de [naam stam 2] -stam. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat leden van de [naam stam 1] -stam te vrezen hebben voor ernstige schade. [23] Uit geen van de overlegde nieuwsberichten kan worden afgeleid dat de daarin genoemde personen zijn omgekomen vanwege hun band met de [naam stam 1] -stam. Ook valt daaruit niet af te leiden dat er een stammenstrijd is tussen de tussen de [naam stam 1] -stam en de [naam stam 2] -stam. Bovendien heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser heeft verklaard dat hij nooit persoonlijk problemen heeft gehad met de [naam stam 2] -stam. [24] De beroepsgrond slaagt niet.
Kennelijk ongegrond
34. Eiser voert aan dat de minister de asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser de minister niet heeft misleid. Hoewel eiser heeft gereisd met een paspoort en verblijfsdocument die niet van hem waren en deze documenten heeft verscheurd en weggegooid, heeft eiser deze documenten nooit aan de minister laten zien. Eiser heeft zich altijd onder zijn eigen naam gepresenteerd en zijn eigen identiteitskaart overgelegd.
35. Omdat het beroep gegrond is en de minister opnieuw een besluit moet nemen, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om te beoordelen of de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen.

Conclusie en gevolgen

36. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Daarbij komt dat het bestreden besluit en het beleid waarop het is gebaseerd, oncontroleerbaar zijn, omdat deze zijn gebaseerd op geheime stukken. Dat is, zoals onder 22 overwogen, in strijd met nationale wet- en regelgeving en het Unierecht.
37. De rechtbank verklaart daarom het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De minister moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. [25] De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
38. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen noodzaak tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
39. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL25.11745:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL25.11746,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank / voorzieningenrechter, in alle zaken:
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Q.M.J.A. Crul, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
3.Richtlijn 2011/95/EU.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn).
10.Voetnoot in het schriftelijk briefverweer: Kamerstukken II 2023-24, 19637, nr. 3215, te raadplegen via:
11.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
13.Zie artikel 23, eerste lid, tweede alinea, van de Procedurerichtlijn. Dit artikel weerspiegelt de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zie (onder meer) het arrest van 17 juli 2008 van het EHRM, nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk (NA. tegen het VK).
14.Deze mogelijkheid is in Nederland vastgelegd in artikel 8:29 van de Awb.
15.Hof van Justitie van de Europese Unie.
16.ECLI:EU:C:2022:708, overweging 48.
17.ECLI:NL:RBDHA:2025:9840, overweging 12.
18.Dat overigens voor zowel de voornemenprocedure (in de zin van artikel 39 Vw 2000) als de beroepsprocedure bij de rechtbank geldt.
19.Zie het NOS-bericht van 21 mei 2025:
20.Nader gehoor, pagina 7.
21.Nader gehoor, pagina 5.
23.Dat is wel vereist, zo volgt uit NA. tegen het VK, paragraaf 116.
24.Dit heeft eiser verklaard in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor.
25.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.