Overwegingen
1. Eiser heeft op 20 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend. Nadat verweerder aanvankelijk Italië verantwoordelijk heeft gehouden voor de behandeling van deze aanvraag, heeft verweerder eiser op 8 augustus 2023 bericht dat de asielaanvraag in de nationale procedure wordt behandeld.
2. Eiser heeft op 16 maart 2023 een tweede asielaanvraag ingediend. Hij legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij vreest in Syrië in militaire dienst (reservistendienst) te moeten en legt tevens de algehele veiligheidssituatie in Syrië ten grondslag aan zijn aanvraag.
3. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt van een gegronde vrees voor vervolging omdat eisers vrees voor de reservistendienst niet aannemelijk wordt geacht. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiser in 2012 Syrië op legale wijze heeft verlaten en geen problemen heeft ondervonden en hij bij de uitreis is gecontroleerd, maar niet is opgepakt voor de reservistendienst en nadien nog meerdere malen op legale wijze Syrië is in- en uitgereisd. Eiser heeft Syrië in september 2021 voor de laatste keer verlaten. Eiser heeft bij het passeren van de grenzen bij die gelegenheden geen problemen ondervonden en heeft in de perioden dat hij in Syrië was ook steeds zonder problemen verbleven in zijn geboorte- en woonplaats. Eiser heeft in 2019 ook een nieuw paspoort aangevraagd en verkregen. Hierbij is ook niet gebleken dat de reservistendienst een obstakel was voor het afgeven van een nieuw paspoort voor de duur van zes jaar, terwijl volgens het ambtsbericht van mei 2022 mannen die niet definitief van militaire dienstplicht zijn vrijgesteld een paspoort met een geldigheidsduur van twee jaar krijgen. Op grond van het ten tijde van het besluit geldende landenbeleid en gelet op de verklaringen van eiser blijkt niet dat eiser op dat moment een reëel risico loopt op ernstige schade indien hij moet terugkeren naar Syrië.
4. Eiser heeft als beroepsgronden, kort gezegd, aangevoerd dat hij tijdelijk was vrijgesteld van de reservistendienst en dit een verklaring is voor het zonder problemen hebben kunnen inreizen en uitreizen van Syrië. Ook een tijdelijke vrijstelling van de reservistendienst kan een doorwerkingseffect met een langere duur hebben. Verweerder is in zijn besluit onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de argumenten die eiser hierover in de zienswijze heeft aangedragen. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat het bevreemdt dat eiser niet weet of hij inmiddels een oproep heeft ontvangen omdat de echtgenote van eiser in Syrië verblijft en hij het dus zou kunnen weten als er een oproep zou zijn geweest. Verweerder is ten onrechte voorbij gegaan aan de mogelijkheid dat zij niet op de hoogte zou zijn van een oproep voor de reservistendienst omdat een zogenoemde ‘algemene oproep’ voor dienst ook voorkomt in Syrië. Verweerder had meer invulling moeten geven aan zijn samenwerkingsplicht op dit punt en legt een te hoge bewijslast bij eiser. Eiser heeft zijn standpunten onderbouwd met een kopie van de vrijstelling en landeninformatie over Syrië, waaronder het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2023. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij reeds drie jaar in een westerse omgeving en cultuur verkeert en hij zich daardoor anders kleedt, anders praat, anders gedraagt en andere normen en waarden heeft dan de mensen om zich heen in Syrië. Verweerder heeft in zijn besluit ten onrechte geen rekening gehouden met zijn verwestering. Daar komt bij dat Nederland wordt gezien als vijandig land en hij om die reden meer risico loopt bij terugkeer naar Syrië. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd en dat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is nu hierin geen land van terugkeer is benoemd en geen termijn voor vrijwillig vertrek is bepaald.
5. De rechtbank zal een tussenuitspraak doen en motiveert dit als volgt.
6. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om uitstel van 16 weken omdat verweerder nader onderzoek wil doen naar de algehele veiligheidssituatie in Syrië en een aanvullend besluit wil nemen.
7. Op 11 december 2024 is een besluit- en vertrekmoratorium voor de duur van zes maanden ingesteld voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië (Besluit van de Minister van Asiel en Migratie, nummer 5987292, tot het instellen van een besluitmoratorium en vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië), dat op 13 december 2024 is gepubliceerd in de Staatscourant (Nr. 41538).
8. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven niet te weten of het Besluit- en Vertrekmoratorium wordt verlengd. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank ook aangegeven niet te weten wanneer het nieuwe Algemeen Ambtsbericht Syrië gereed zal zijn. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven bekend te zijn met het kabinetsbesluit van 19 mei 2025 om algemene en thematische ambtsberichten niet langer actief te publiceren en heeft verweerder medegedeeld er van uit te gaan dat het Algemeen Ambtsbericht Syrië, zodra dat gereed is, wordt toegevoegd aan het dossier in de onderhavige procedure. Verweerder heeft daarop aangegeven dat intern nog niet duidelijk is hoe zal worden omgegaan met het verstrekken van algemene ambtsberichten in concrete procedures.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder het Ambtsbericht Syrië 2025, zodra dit gereed is, aan het dossier in de onderhavige procedure moet toevoegen. Niet alleen moet eiser zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen en moet de rechtbank het aanvullend te nemen besluit kunnen controleren en, zo nodig ambtshalve, een actuele refoulementbeoordeling kunnen maken. De rechtbank is ook niet in staat om het verzoek om uitstel en met name de gevraagde duur daarvan, te beoordelen zolang de rechtbank geen kennis kan nemen van het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2025. Op grond van de inhoud van dat nieuwe ambtsbericht wordt immers bepaald of eiser aanvullend gehoord wordt voordat een aanvullend besluit wordt genomen. De ter zitting door verweerder gegeven onderbouwing van het verzoek om uitstel, te weten de aanname dat “8+8”-weken doorgaans geaccepteerd wordt in de rechtspraak, acht de rechtbank geen deugdelijk uitgangspunt om in de onderhavige procedure maatwerk te verrichten. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat hij reeds zeer lang wacht op de behandeling van zijn beroep en duidelijkheid wenst te verkrijgen over verblijfsaanvaarding.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder gelet op het Unierecht verplicht is om het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2025 toe te voegen aan het procesdossier en motiveert dit als volgt.
Artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten bepaalt onder meer het navolgende:
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
(…)
Artikel 10 van richtlijn 2013/32 bepaalt onder meer het navolgende
(…)
3. De lidstaten zien erop toe dat de beslissingen van de beslissingsautoriteit over verzoeken om internationale bescherming zijn gebaseerd op een deugdelijk onderzoek. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat:
(…)
b) er nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld uit verschillende bronnen, zoals het EASO en de UNHCR, en relevante internationale mensenrechtenorganisaties, over de algemene situatie in de landen van oorsprong van verzoekers en, waar nodig, in de landen van doorreis, en dat het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, over deze informatie kan beschikken;
(…)
d) het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, de mogelijkheid heeft om, telkens wanneer dat nodig is, advies te vragen van deskundigen over specifieke kwesties, zoals medische, culturele, religieuze, kind- of gendergerelateerde kwesties.
Artikel 12 van richtlijn 2013/32 bepaalt onder meer het navolgende
De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in hoofdstuk III vervatte procedures voor alle verzoekers de volgende waarborgen gelden:
(…)
d) zij, en in voorkomend geval, hun juridische adviseurs of andere raadslieden overeenkomstig artikel 23, lid 1, hebben toegang tot de in artikel 10, lid 3, onder b), bedoelde in formatie en tot de door de in artikel 10, lid 3, onder d), bedoelde deskundigen verstrekte informatie, wanneer de beslissingsautoriteit met die informatie rekening heeft gehouden om een beslissing te nemen over hun verzoek;
Artikel 23 van richtlijn 2013/32 bepaalt onder meer het navolgende
1.De lidstaten zorgen ervoor dat een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten en die de verzoeker overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht bijstaat of vertegenwoordigt, toegang heeft tot de informatie in het dossier van de verzoeker op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen.
De lidstaten kunnen een uitzondering maken wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de perso(o)n(en) op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, of wanneer het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten:
die informatie of bronnen beschikbaar stellen aan de in hoofdstuk V bedoelde autoriteiten; en
in het nationale recht procedures vaststellen die waarborgen dat het recht van verweer van de verzoeker geëerbiedigd wordt.
In verband met punt b) kunnen de lidstaten met name toegang verlenen tot die informatie of bronnen aan juridische adviseurs of andere raadslieden die aan een veiligheidscontrole werden onderworpen, voor zover de informatie relevant is voor de behandeling van het verzoek of voor het nemen van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.
(…)
11. Het Hof heeft in haar arrest van 22 september 2022 in de zaak GM (arrest van het Hof van 22 september 2022 in de zaak GM tegen Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság, Alkotmányvédelmi Hivatal, Terrorelhárítási Központ, C-159/21, ECLI:EU:C:2022:7080) onder meer het navolgende overwogen:
(…)
“37 In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 23, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2013/32 bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten en die de betrokkene overeenkomstig dat recht bijstaat of vertegenwoordigt, toegang heeft tot de informatie in het dossier op grond waarvan een besluit is of zal worden genomen.
38 Artikel 23, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn staat de lidstaten evenwel toe af te wijken van deze regel wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen onder meer de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in gevaar zou brengen.
39 In dergelijke gevallen moeten de lidstaten, ten eerste, overeenkomstig artikel 23, lid 1, tweede alinea, onder a), van die richtlijn, deze informatie of bronnen beschikbaar stellen aan de rechterlijke instanties die bevoegd zijn om zich uit te spreken over de rechtmatigheid van het besluit inzake internationale bescherming, en, ten tweede, op grond van artikel 23, lid 1, tweede alinea, onder b), in het nationale recht procedures vaststellen die waarborgen dat het recht van verweer van de betrokkene geëerbiedigd wordt.
41 In dit verband moet worden opgemerkt dat de omvang van deze verplichting is verduidelijkt in artikel 23, lid 1, derde alinea, van deze richtlijn, op grond waarvan de lidstaten, gelet op artikel 23, lid 1, tweede alinea, onder b), met name toegang kunnen verlenen tot de informatie in het dossier of hun bronnen waarvan de openbaarmaking de nationale veiligheid in gevaar zou brengen, aan een raadsman van de betrokkene die een veiligheidscontrole heeft ondergaan, voor zover die informatie of bronnen relevant zijn voor de behandeling van het verzoek of voor het nemen van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.
42 Uit de bewoordingen van artikel 23, lid 1, derde alinea, en in het bijzonder uit het gebruik van de term „met name”, blijkt echter duidelijk dat de invoering van de in deze bepaling bedoelde procedure niet de enige mogelijkheid is waarover de lidstaten beschikken om aan artikel 23, lid 1, tweede alinea, onder b), van richtlijn 2013/32 te voldoen, wat betekent dat zij niet verplicht zijn om een dergelijke procedure in te voeren.
43 Aangezien richtlijn 2013/32 niet specificeert hoe de lidstaten de eerbiediging van de rechten van verdediging van de betrokkene moeten waarborgen wanneer zijn recht op toegang tot het dossier is beperkt op grond van artikel 23, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn, zijn de concrete procedureregels die daartoe worden vastgesteld dus, krachtens het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten, een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat, op voorwaarde evenwel dat zij niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor soortgelijke binnenlandse situaties (gelijkwaardigheidsbeginsel) en dat zij de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) [zie naar analogie arresten van 4 juni 2020, C.F. (Belastingcontrole), C‑430/19, EU:C:2020:429, punt 34, en 9 september 2020, Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (Afwijzing van een volgend verzoek – Termijn om beroep in te stellen), C‑651/19, EU:C:2020:681, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
44 Ook moet eraan worden herinnerd dat de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van het Unierecht moeten toezien op de naleving van zowel de vereisten die voortvloeien uit het recht op behoorlijk bestuur, zoals opgemerkt in punt 35 van het onderhavige arrest, als die van het in artikel 47, eerste alinea, van het Handvest verankerde recht op een doeltreffende voorziening in rechte (zie in die zin arresten van 19 december 2019, Deutsche Umwelthilfe, C‑752/18, EU:C:2019:1114, punt 34, en 14 mei 2020, Agrobet CZ, C‑446/18, EU:C:2020:369, punt 43), op grond waarvan de rechten van verdediging van de betrokkene moeten worden geëerbiedigd gedurende zowel de administratieve procedure als een eventuele gerechtelijke procedure [zie in die zin arresten van 5 november 2014, Mukarubega, C‑166/13, EU:C:2014:2336, punt 45, en 11 maart 2020, SF (Europees aanhoudingsbevel – Garantie tot terugzending naar de tenuitvoerleggingsstaat), C‑314/18, EU:C:2020:191, punt 58].
45 Wat in de eerste plaats de administratieve procedure betreft, volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging vereist dat wanneer de overheidsinstanties van lidstaten maatregelen nemen die binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen, zij de adressaat van een besluit dat zijn belangen aanmerkelijk raakt in staat moeten stellen om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de overheidsinstantie haar besluit wil baseren (zie in die zin arresten van 16 oktober 2019, Glencore Agriculture Hungary, C‑189/18, EU:C:2019:861, punt 39, en 3 juni 2021, Jumbocarry Trading, C‑39/20, EU:C:2021:435, punt 31).
46 Dit vereiste heeft met name tot doel om, in het kader van een procedure inzake internationale bescherming, de beslissingsautoriteit in staat te stellen met volledige kennis van zaken alle relevante feiten en omstandigheden individueel te beoordelen, waarbij het noodzakelijk is dat de adressaat van het besluit een vergissing kan corrigeren of feiten betreffende zijn persoonlijke situatie kan aanvoeren die ervoor pleiten dat het besluit wordt vastgesteld, niet wordt vastgesteld of een bepaalde inhoud heeft (zie in die zin arresten van 9 februari 2017, M, C‑560/14, EU:C:2017:101, punten 32 en 37, en 26 juli 2017, Sacko, C‑348/16, EU:C:2017:591, punt 35).
47 Aangezien dat vereiste noodzakelijkerwijs veronderstelt dat de adressaat, in voorkomend geval via een raadsman, een concrete mogelijkheid krijgt om kennis te nemen van de elementen waarop de overheidsinstantie haar besluit wil baseren, gaat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging noodzakelijkerwijs gepaard met het recht op toegang tot alle elementen van het dossier gedurende de administratieve procedure (zie in die zin arrest van 16 oktober 2019, Glencore Agriculture Hungary, C‑189/18, EU:C:2019:861, punten 51‑53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48 Wat in de tweede plaats de gerechtelijke procedure betreft, betekent eerbiediging van de rechten van de verdediging, die met name geboden is in het kader van beroepsprocedures op het gebied van internationale bescherming (zie in die zin arrest van 26 juli 2017, Sacko, C‑348/16, EU:C:2017:591, punt 32), dat de verzoeker niet alleen toegang heeft tot de gronden van het jegens hem genomen besluit, maar ook tot alle gegevens van het dossier waarop de overheidsinstantie zich heeft gebaseerd, teneinde doeltreffend een standpunt te kunnen innemen over die gegevens (zie in die zin arresten van 4 juni 2013, ZZ, C‑300/11, EU:C:2013:363, punt 53, en 13 september 2018, UBS Europe e.a., C‑358/16, EU:C:2018:715, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
49 Voorts brengt het beginsel van hoor en wederhoor, dat deel uitmaakt van de rechten van de verdediging als bedoeld in artikel 47 van het Handvest, met zich mee dat de procespartijen het recht moeten hebben om kennis te nemen van alle bewijzen en opmerkingen die aan de rechter zijn voorgelegd teneinde invloed uit te oefenen op zijn beslissing en daarover standpunten uit te wisselen (arrest van 4 juni 2013, ZZ, C‑300/11, EU:C:2013:363, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak), hetgeen veronderstelt dat degene op wie een besluit inzake internationale bescherming betrekking heeft, kennis moet kunnen nemen van de gegevens van zijn dossier die ter beschikking zijn gesteld van de rechter die op het tegen dat besluit ingestelde beroep moet beslissen.
57 Gelet op het feit dat uit de verwijzingsbeslissing en de opmerkingen van de Hongaarse regering blijkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling is gebaseerd op de overweging dat de rechten van verdediging van de betrokkene voldoende worden gewaarborgd door de mogelijkheid voor de bevoegde rechter om toegang te krijgen tot het dossier, moet ten tweede worden benadrukt dat een dergelijke mogelijkheid niet in de plaats kan komen van toegang van de betrokkene of zijn raadsman tot de in dat dossier opgenomen informatie.
58 Naast het feit dat deze mogelijkheid niet geldt voor de administratieve procedure, impliceert de eerbiediging van de rechten van de verdediging niet dat de bevoegde rechter over alle relevante gegevens beschikt om zijn beslissing te nemen, maar juist dat de betrokkene, in voorkomend geval via een raadsman, zijn belangen kan doen gelden door zijn standpunt over die informatie kenbaar te maken.
59 Deze beoordeling vindt overigens steun in de omstandigheid dat uit de bewoordingen zelf van artikel 23, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2013/32 blijkt dat de Uniewetgever van mening was dat de toegang tot de door de bevoegde rechterlijke instanties aan het dossier toegevoegde informatie en de instelling van procedures die waarborgen dat de rechten van verdediging van de betrokkene worden geëerbiedigd, twee onderscheiden en cumulatieve vereisten vormen.”
12. De rechtbank overweegt dat gelet op de aangehaalde bepalingen uit het Unierecht en de nadere precisering hiervan door het Hof, uit het arrest van 22 september 2022 volgt dat verweerder het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2025 aan het dossier in deze zaak moet toevoegen zodat eiser zijn verdedigingsrechten kan uitoefenen en zodat de rechtbank kan voldoen aan haar Unierechtelijke verplichting om het besluit te toetsen en de naleving van het beginsel van non-refoulement te waarborgen. Uit dit arrest van het Hof blijkt dat eiser, zijn gemachtigde en de rechtbank kennis moeten kunnen nemen van de informatie en/of bronnen waar verweerder zijn besluit op baseert. De rechtbank wijst er hierbij op dat het Hof heeft verduidelijkt dat dit onverkort geldt als er informatie en/of bronnen aan een besluit ten grondslag liggen en de openbaarmaking van die informatie en/of bronnen onder meer de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in gevaar zou brengen. Het is evident dat de openbaarmaking van een algemeen ambtsbericht, de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in het algemeen niet in gevaar zal brengen. Anders dan een individueel ambtsbericht, is een algemeen ambtsbericht (meestal) een verzameling bronnen die reeds openbaar zijn en de duiding hiervan. Het is evenwel van belang, zowel voor eiser als voor de rechtbank, om na te kunnen gaan welke openbare bronnen verweerder heeft geraadpleegd en relevant acht om ten grondslag te kunnen leggen aan de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. In de rechtspraak heeft bovendien te gelden dat een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld algemeen ambtsbericht een zogenoemd “deskundigbericht” is dat verweerder onder bepaalde voorwaarden (als het zorgvuldig tot stand gekomen is en concludent is) aan zijn besluit ten grondslag kan leggen. De vreemdeling kan een deskundigenbericht als aan genoemde voorwaarden voldaan is weerleggen als er objectieve aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en de volledigheid daarvan en om daartoe in staat te zijn, zal de vreemdeling dus kennis moeten kunnen nemen van de inhoud van het door verweerder gehanteerde algemeen ambtsbericht.
13. De rechtbank overweegt overigens dat verweerder ook op grond van het nationale procesrecht verplicht is om het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2025 toe te voegen aan het procesdossier. Elk besluit moet immers volgens artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) berusten op een deugdelijke motivering en die motivering moet ook worden vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Op grond van artikel 3:42 van de Awb is verweerder verplicht om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Voor zover verweerder ter motivering van het besluit zou willen verwijzen naar het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2025 als “advies”, is ook evident dat kennis moet kunnen worden genomen van dit advies.
14. Voor zover verweerder al zou menen dat hij gewichtige redenen kan aandragen om het overleggen van het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2025 te kunnen weigeren, dan wel de minister van Buitenlandse Zaken de rechtbank zou verzoeken om de kennisneming te beperken zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, wijst de rechtbank op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 juni 2024, waarin de rechtbank prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie heeft gesteld over -kort gezegd- de omvang van het dossier op grond waarvan een beslissing wordt genomen zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, van richtlijn 2013/32 (ECLI:NL:RBDHA:2024:9590, C-431/24, Multan) en waarin de rechtbank ter voorlichting van het Hof de 8:29 Awb-procedure uiteen heeft gezet. De prejudiciële vragen in die verwijzing zijn gesteld in een procedure waarin een besluit op een asielaanvraag is genomen op grond van een individueel ambtsbericht en de rechtbank wil weten of informatie over de wijze waarop de informatie door Buitenlandse Zaken is verzameld, óók onderdeel is van de “informatie in het dossier” als bedoeld in artikel 23, lid 1, van richtlijn 2013/32. 15. Bij brief van 8 mei 2025 heeft het Hof de rechtbank geïnformeerd dat bij besluit van 6 mei 2025 is beslist om de zaak te verwijzen naar de Vijfde kamer en dat het Hof overigens heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen en de zaak zal worden uitgesproken zonder conclusie van de advocaat-generaal. De rechtbank sluit daarom niet uit dat het Hof de door de rechtbank gestelde vragen niet-ontvankelijk zal verklaren omdat het Hof de antwoorden op de vragen van de rechtbank afleidt uit het hiervoor genoemde arrest van 22 september 2022. Indien uit het Unierecht en de precisering hiervan door het Hof volgt dat zowel de vreemdeling als de rechterlijke autoriteit toegang moet hebben tot informatie en/of bronnen die aan een besluit ten grondslag liggen, ook in het geval de openbaarmaking van die informatie en/of bronnen onder meer de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in gevaar zou kunnen brengen en ook toegang moet hebben tot informatie over de wijze waarop een Individueel Ambtsbericht tot stand is gekomen, kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden gevolgd dat een verzameling van openbare bronnen over de veiligheidssituatie in een derde land en de duiding van deze bronnen in de onderhavige procedure niet ter kennis wordt gebracht aan eiser en aan de rechtbank.
16. De rechtbank wijst tot slot op het recent verschenen rapport van EUAA, Syria: Country Focus, Country of Origin Information Report, March 2025. In dit rapport heeft EUAA op de pagina’s 93 tot en met 144 de openbare bronnen vermeld die ten grondslag liggen aan dit landenrapport. Indien verweerder zijn aanvullend te nemen besluit zal baseren op het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2025, zal eiser hiervan ook kennis moeten kunnen nemen om na te gaan of de openbare bronnen dezelfde zijn als de openbare bronnen die EUAA heeft geraadpleegd.
17. Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder op te dragen om het Algemene Ambtsbericht Syrië 2025 te overleggen zodra dit gereedgekomen is. De rechtbank wijst verweerder daarbij uitdrukkelijk op de in artikel 8:31 van de Awb aan de rechtbank toekomende bevoegdheid om de gevolgtrekkingen te maken die haar geraden voorkomen indien een partij niet voldoet aan de verplichting om stukken over te leggen. De rechtbank zal na ontvangst van het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2025 partijen mededelen of het verzoek om uitstel wordt ingewilligd en partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure.
18. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. De rechtbank beslist ook thans nog niet of het militaire boekje van eiser moet worden onderzocht door Bureau Documenten.