ECLI:NL:RBDHA:2024:21921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.45411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jemenitische eiser afgewezen wegens ongeloofwaardig asielrelaas en motiveringsgebrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 2003, heeft op 20 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Minister van Asiel en Migratie op 12 november 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 december 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de veiligheidssituatie in Jemen en de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet in aanmerking zijn genomen bij de afwijzing van de asielaanvraag.

De rechtbank stelt vast dat de minister de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig acht, maar de problemen met de Houthi's en het arrestatiebevel ongeloofwaardig vindt. De eiser heeft echter aangevoerd dat hij niet naar Jemen kan terugkeren vanwege een arrestatiebevel dat tegen hem is uitgevaardigd, en dat hij niet in staat is om originele documenten te verkrijgen vanwege de oorlogssituatie in Jemen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser geen bescherming kan krijgen, en dat de afwijzing van de asielaanvraag in strijd is met de motiveringsplicht.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt en is openbaar gemaakt op 13 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.45411
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Hij heeft op 20 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, de heer M. Mahassen als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit, maar is zijn hele leven woonachtig geweest in de Verenigde Arabische Emiraten. Omdat zijn verblijfsvergunning daar is verlopen moet hij naar Jemen. Eiser stelt dat hij niet naar Jemen kan, omdat zijn stiefvader naar de Houthi’s is gegaan en heeft verteld dat eiser werkt voor de inlichtingendienst van de Verenigde Arabische Emiraten. Daarop is er een arrestatiebevel voor eiser uitgevaardigd, waardoor eiser niet naar Jemen kan. Eiser doet verder een beroep op de algemene veiligheidssituatie in Jemen.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
7. identiteit, nationaliteit en herkomst; en
8. problemen met de Houthi’s en het hieruit komende arrestatiebevel.
7. De minister acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De verklaringen over de problemen met de Houthi’s en het hieruit komende arrestatiebevel gelooft de minister niet. De minister heeft het geloofwaardig geachte element verder beoordeeld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast heeft eiser volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Gelet daarop komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister werpt eiser verder tegen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.

De problemen met de Houthi’s en het arrestatiebevel

8. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte zijn problemen met de Houthi’s en het uitgevaardigde arrestatiebevel ongeloofwaardig acht. Eiser heeft niet tegenstrijdig verklaard over het arrestatiebevel, maar er is sprake geweest van een spraakverwarring. Eiser heeft aangegeven dat hij niet kan beschikken over het originele document, maar dat sprake is van een fotokopie. De spraakverwarring mag eiser niet worden tegengeworpen. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat het niet mogelijk is om originele documenten vanuit Jemen per post te versturen, nu daar oorlog is. Uit het meest recente ambtsbericht volgt dat de Houthi’s de post lezen en inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het verhaal van eiser ongeloofwaardig is. Dat de leeftijd van eiser op het arrestatiebevel niet overeenkomt met wat hij bij zijn aanvraag heeft aangeven, kan hem niet worden tegengeworpen. Het arrestatiebevel is door anderen opgemaakt en die zouden een fout kunnen hebben gemaakt. Verder is ook niet relevant of eiser ten tijde van het arrestatiebevel 18 of 21 jaar oud was.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiser over gestelde problemen met de Houthi’s en het arrestatiebevel ongeloofwaardig is. De minister heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het originele arrestatiebevel. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat eiser heeft aangegeven dat zijn stiefvader naar de Houthi’s is gegaan en terugkwam met een arrestatiebrief.1 Die brief heeft hij aan de moeder van eiser gegeven en zij heeft dit aan eiser toegestuurd. Eiser verklaart later dat het originele arrestatiebevel in Jemen is en dat hij niet naar Jemen kan om dit op te halen en dit niet naar Nederland heeft gestuurd, omdat hij niet wist dat het mogelijk was.2 Eiser verklaart dat het stuk vanuit Aden zou moeten worden verstuurd en dat hij niemand kent dit dat voor hem kan doen. Als de gehoormedewerker aangeeft dat een kopie niet kan worden onderzocht op echtheid en aan eiser vraagt waarom hij niet heeft geprobeerd om het origineel naar Nederland op te laten sturen geeft eiser aan dat hij begreep dat het niet mogelijk was om het document naar
1. Pagina 4 van het nader gehoor.
2 Pagina 6 van het nader gehoor.
Nederland te sturen en dat hij dacht dat een foto genoeg was.3 Vervolgens verklaart eiser dat het originele arrestatiebevel niet in bezit van zijn stiefvader is, maar dat hij enkel over een foto beschikt.4 De verklaring van eiser over deze tegenstrijdigheden heeft de minister onvoldoende mogen achten. De minister heeft verder aan eiser kunnen tegenwerpen dat op het arrestatiebevel een andere leeftijd staat vermeld dan de leeftijd die eiser zelf heeft aangegeven bij zijn aanvraag. De minister heeft kunnen overwegen dat dit verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het arrestatiebevel.
Onverwijld melden
10. Eiser voert verder aan dat de minister ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld. Eiser had daar namelijk een goede reden voor. Hij was bang dat hij in het kader van de Dublinverordening zou worden overgedragen aan Spanje en dat zag hij niet zitten. Verder was er grote chaos bij het aanmeldcentrum. De minister heeft niet gemotiveerd waarom het hebben van angst maakt dat eiser zich acuut zou moeten melden.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft zich namelijk niet onverwijld gemeld. Uit het dossier blijkt dat eiser op 25 december 2022 Nederland is ingereisd. Hij heeft zich pas op 16 juli 2023 gemeld. Dat is buiten de termijn van 48 uur, zodat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld zonder dat hij daarvoor een gegronde reden had. Hetgeen eiser daarover aanvoert acht de rechtbank onvoldoende. Niet valt in te zien dat het voor eiser niet mogelijk was om zich, na aankomst in Nederland, zo spoedig mogelijk in Ter Apel te melden voor zijn asielaanvraag. Daarom slaagt de beroepsgrond niet.

Veiligheidssituatie in Jemen

12. Eiser voert aan dat hij niet kan terugkeren naar Jemen gelet op de veiligheidssituatie daar. In dit kader verwijst eiser naar een document van Vluchtelingenwerk van 8 november 2024. Eiser voert aan dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom het terugkeren naar Jemen geen verhoogd risico zou meebrengen. Eiser verwijst daarvoor naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 31 oktober 2024.5 Eiser voert aan dat in Jemen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024.6 Ter zitting heeft eiser nog gewezen op twee uitspraken van deze rechtbank van 28 november 2024.7
12. De minister heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de minister op basis van paragraaf C7/19.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aanneemt (minder uitzonderlijke situatie). Eiser heeft echter niet - zoals in deze situatie is vereist - op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk gemaakt waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
3 Pagina 6 van het nader gehoor.
4 Pagina 8 van het nader gehoor.
7 NL24.23848 en NL24.26172.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser gelet op de algemene situatie in Jemen al dan niet in combinatie met de individuele omstandigheden van eiser niet in aanmerking komt voor bescherming. De algemene verwijzing naar het beleid in de Vc acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de genoemde uitspraak van deze rechtbank van 28 november 2024. 8 De rechtbank maakt die overwegingen tot de hare. De minister dient uit te leggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. Dit is relevant voor de beoordeling van de vraag of de beleidswijziging van april 2024, over het betrekken van persoonlijke en individuele omstandigheden bij Jemenitische asielaanvragen, rechtmatig is. Verder dient de minister inzichtelijk te maken hoe hij de informatie uit het ambtsbericht van 2023, de invloed van de strijdende partijen en informatie over het actuele geweldsniveau in Jemen weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De algemene veiligheidssituatie en de individuele omstandigheden moeten in onderlinge samenhang worden beoordeeld9. De minister moet beoordelen of eiser door de humanitaire omstandigheden in Jemen een reëel risico loopt op een behandeling of situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM als hij terugkeert. De minister heeft nagelaten om inzichtelijk te maken hoe de persoonlijke en individuele omstandigheden van eiser bij de beoordeling zijn betrokken. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit in strijd met de motiveringsplicht is genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
15. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
9 Zoals volgt uit arrest X. en Y. (ECLI:EU:C:2023:843).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.