In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 2003, heeft op 20 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Minister van Asiel en Migratie op 12 november 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 december 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de veiligheidssituatie in Jemen en de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet in aanmerking zijn genomen bij de afwijzing van de asielaanvraag.
De rechtbank stelt vast dat de minister de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig acht, maar de problemen met de Houthi's en het arrestatiebevel ongeloofwaardig vindt. De eiser heeft echter aangevoerd dat hij niet naar Jemen kan terugkeren vanwege een arrestatiebevel dat tegen hem is uitgevaardigd, en dat hij niet in staat is om originele documenten te verkrijgen vanwege de oorlogssituatie in Jemen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser geen bescherming kan krijgen, en dat de afwijzing van de asielaanvraag in strijd is met de motiveringsplicht.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt en is openbaar gemaakt op 13 december 2024.