ECLI:NL:RBDHA:2024:8038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.17299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke heroverweging van asielaanvraag en ingangsdatum verblijfsvergunning

In deze zaak heeft eiser op 24 november 2021 een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, samen met een verzoek om bestuurlijke heroverweging van eerdere besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 16 mei 2023 de aanvraag ingewilligd, maar de ingangsdatum van de verblijfsvergunning is vastgesteld op 24 november 2021. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om bestuurlijke heroverweging van eerdere besluiten, die op 20 maart 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris het verzoek om bestuurlijke heroverweging terecht heeft afgewezen. Eiser stelt dat er sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden, onder andere door de situatie in Afghanistan na de overname door de Taliban. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het verzoek ten onrechte heeft afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er wel degelijk nieuwe feiten zijn die in de beoordeling betrokken hadden moeten worden. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De rechtbank oordeelt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning mogelijk eerder had moeten zijn dan 24 november 2021, en dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet het geval is. De proceskosten van eiser worden door de rechtbank vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. Op 24 november 2021 heeft eiser een (opvolgende) aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan en een verzoek om bestuurlijke heroverweging van de besluiten van 7 april 2017 en 18 februari 2020.
1.1.
Bij het bestreden besluit van 16 mei 2023 heeft de staatssecretaris de (opvolgende) aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. De verblijfsvergunning is geldig van 24 november 2021 tot 24 november 2026.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.3.
De staatssecretaris heeft vervolgens in het aanvullende besluit van 20 maart 2024 het verzoek om bestuurlijke heroverweging van de eerdere besluiten van 7 april 2017 en 18 februari 2020 afgewezen.
1.4.
Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede gericht tegen het aanvullende besluit.
1.5.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of de staatssecretaris het verzoek om bestuurlijke heroverweging terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De eerdere procedures
4. Eiser heeft op 10 november 2015 een eerste asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft die aanvraag met het besluit van 7 april 2017 afgewezen als ongegrond. De staatssecretaris heeft niet geloofwaardig geacht dat de oom van eiser lid is van de Islamitische Partij ( [naam partij] ), activiteiten voor hen heeft verricht en als gevolg van zijn lidmaatschap en werkzaamheden voor de partij problemen heeft ondervonden. De staatssecretaris heeft, in het verlengde hiervan, ook niet geloofwaardig geacht dat eiser als gevolg van het lidmaatschap van zijn oom problemen heeft ondervonden. Hij zou valselijk zijn beschuldigd van het verrichten van homoseksuele handelingen met [naam 1] en er zou een incident hebben plaatsgevonden waarbij eiser zou zijn aangevallen door de regering. Het beroep en hoger beroep tegen deze afwijzing zijn (kennelijk) ongegrond verklaard.
4.1.
Vervolgens heeft eiser op 29 augustus 2018 een tweede asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan de opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en daarom niet terug kan keren naar Afghanistan. Met het besluit van 18 februari 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. De staatssecretaris heeft eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig geacht en daardoor ook de gestelde problemen die daaruit zouden voortvloeien niet geloofwaardig geacht. Het beroep en hoger beroep tegen deze afwijzing zijn ongegrond verklaard.
De huidige aanvraag en de besluiten van de staatssecretaris
5. Op 24 november 2021 heeft eiser voor de derde keer een asielaanvraag ingediend. Tegelijkertijd heeft hij ook een verzoek om bestuurlijke heroverweging van de eerdere besluiten gedaan. Volgens eiser is sprake van nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden. In Afghanistan doet zich namelijk een situatie voor als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De Taliban hebben Afghanistan bovendien op 15 augustus 2021 overgenomen na terugtrekking van de internationale troepenmacht. Op 11 augustus 2021 is dan ook een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan ingesteld. Verder stelt eiser dat hij behoort tot een risicogroep op grond van zijn homoseksualiteit. In de vorige procedure is bij de beoordeling van zijn homoseksuele geaardheid onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke achtergrond en referentiekader. Tot slot behoort eiser tot een risicogroep op grond van zijn etnische afkomst, Hazara. Met het nieuwe beleid van april 2020 is Hazara aangemerkt als risicogroep. [1]
5.1.
Ter onderbouwing heeft eiser bij zijn opvolgende aanvraag en het verzoek om bestuurlijke heroverweging de volgende stukken overgelegd:
  • Rapport testpsycholoog d.d. 10 mei 2021, waaruit blijkt dat eiser een IQ van 55 heeft;
  • Rapport [naam 2] d.d. 17 januari 2021;
  • Diverse recente verklaringen en waarnemingen van hulpverleners met betrekking tot de homoseksuele geaardheid van eiser;
  • Screenshot Grindr-app.
5.2.
De staatssecretaris heeft de opvolgende aanvraag met het besluit van 16 mei 2023 ingewilligd op de a-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met als ingangsdatum 24 november 2021. Het verzoek om bestuurlijke heroverweging heeft de staatssecretaris in het aanvullende besluit van 20 maart 2024 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb, omdat geen sprake is van nieuwe gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden. Toepassing van artikel 4:6 van de Awb acht de staatssecretaris niet onredelijk.
Had de aan eiser verleende verblijfsvergunning een andere ingangsdatum moeten hebben?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het verzoek om bestuurlijke heroverweging ten onrechte heeft afgedaan op de grond dat geen sprake is van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en heeft zodoende ten onrechte niet beoordeeld of de aan hem verleende verblijfsvergunning een andere ingangsdatum had moeten hebben. Artikel 4:6 van de Awb wordt namelijk alleen toegepast wanneer de vreemdeling een opvolgende aanvraag indient, terwijl er nog een rechtsmiddel openstaat tegen zijn eerdere aanvraag en daarvan is hier geen sprake. [2] De gemachtigde van eiser heeft op de zitting verder nog betoogd dat het hele asielrecht Europeesrechtelijk van aard is en dat het verzoek op bestuurlijke heroverweging dus niet op grond van het nationaalrechtelijke artikel 4:6 van de Awb kan worden afgedaan. De vraag of iets ‘nieuw’ is, is bovendien feitelijk van aard. Als een document in een eerdere procedure niet is overgelegd, maar in de opvolgende procedure wel, dan is reeds sprake van een element dat nieuw is ten opzichte van de vorige procedure. [3] Nederland heeft de afzonderlijke verwijtbaarheidstoets van artikel 40, vierde lid, van de Procedurerichtlijn niet geïmplementeerd en dus kan de staatssecretaris die niet tegenwerpen. De staatssecretaris heeft daarom ten onrechte de nieuw overgelegde stukken en verklaringen niet in de besluitvorming betrokken.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij het verzoek om bestuurlijke heroverweging op grond van artikel 4:6 van de Awb mocht afwijzen en geen andere ingangsdatum voor de verblijfsvergunning hoefde vast te stellen. Hij verwijst daarbij naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juli 2016 [4] en 23 november 2016 [5] . De staatssecretaris verwijst verder naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 11 augustus 2023. [6] Omdat de opvolgende aanvraag en de bestuurlijke heroverweging twee verschillende kaders betreffen, kon de staatssecretaris de opvolgende aanvraag inwilligen en vervolgens het verzoek om bestuurlijke heroverweging op grond van artikel 4:6 van de Awb afwijzen. Het Informatiebericht 2021/104 Verzoek om heroverweging in de opvolgende asielaanvraag, dat is opgesteld naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling van 7 juli 2021, ziet alleen op situaties waarin de staatssecretaris het verzoek om bestuurlijke heroverweging inhoudelijk behandelt. [7] In onderhavige zaak heeft de staatssecretaris het verzoek echter niet inhoudelijk beoordeeld, maar afgedaan op artikel 4:6 van de Awb.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat de staatssecretaris bij een verzoek om bestuurlijke heroverweging de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning moet afstemmen op de datum waarop die vreemdeling aan alle vereisten voldoet. [8] Daarbij geldt dat een verzoek om bestuurlijke heroverweging kan leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning met een eerdere ingangsdatum dan de datum van het verzoek om bestuurlijke heroverweging. Zo heeft de Afdeling in een uitspraak van 7 juli 2021 geoordeeld dat als een vreemdeling een iMMO-rapportage overlegt waaruit blijkt dat hij al ten tijde van de eerdere asielaanvraag voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning, het verzoek om bestuurlijke heroverweging dient te worden ingewilligd. Dit geldt ook als het rapport pas ná de afwijzing van de eerdere asielaanvraag is opgesteld. [9]
6.3.
Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris bij de inwilliging van de opvolgende aanvraag van eiser de ingangsdatum had moeten afstemmen op de datum waarop eiser aan alle vereisten voldeed. Eiser heeft immers tegelijk met de opvolgende aanvraag een verzoek om bestuurlijke heroverweging gedaan. Het betoog van de staatssecretaris dat de uitspraken waaruit de rechtbank dit afleidt niet van toepassing zijn omdat de staatssecretaris er in die zaken voor had gekozen om het verzoek om bestuurlijke heroverweging inhoudelijk te behandelen, slaagt niet. De staatssecretaris is namelijk op grond van de stukken die aan het verzoek om bestuurlijke heroverweging ten grondslag liggen tot inwilliging van de opvolgende aanvraag gekomen. Dit betekent dat de staatssecretaris de stukken inhoudelijk heeft beoordeeld. De staatssecretaris heeft het verzoek om bestuurlijke heroverweging dan ook ten onrechte afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Het beroep slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris heeft het verzoek tot bestuurlijke heroverweging ten onrechte afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb en niet gemotiveerd waarom de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser niet op een eerder moment ligt dan 24 november 2021. De rechtbank vernietigt daarom de besluiten van 16 mei 2023 en 20 maart 2024 voor zover de ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald op 24 november 2021.
7.1.
Om te kunnen beoordelen wat de juiste ingangsdatum is voor de verblijfsvergunning van eiser, is het noodzakelijk om te weten wat de reden is van de inwilliging van de asielaanvraag van eiser. De staatssecretaris heeft echter op de zitting toegelicht dat het een vaste, interne afspraak is om de reden van inwilliging niet toe te lichten. Omdat het zonder nadere toelichting niet mogelijk is om te beoordelen of de staatssecretaris de juiste ingangsdatum heeft gekozen, kan de rechtbank niet zelf vaststellen wat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser moet zijn. De rechtbank draagt daarom de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris krijgt daarvoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de besluiten van 16 mei 2023 en 20 maart 2024 gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 16 mei 2023 en 20 maart 2024, voor zover de ingangsdatum van de verblijfsvergunning is bepaald op 24 november 2021;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Kamerstukken II 2014/15, 34088, nr. 3, p. 12.
3.HvJ EU 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, par. 50; Rb. Den Haag (zp. Den Bosch) 7 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6993, r.o. 11.
7.IB 2021/104 Verzoek om heroverweging in de opvolgende asielaanvraag (n.a.v. ECLI:NL:RVS:2021:1430/1431/1432).
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:298 en een drietal uitspraken van 7 juli 2021, met nummers ECLI:NL:RVS:2021:1430, ECLI:NL:RVS:2021:1431, ECLI:NL:RVS:2021: 1432.
9.ABRvS 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1432.