In deze zaak heeft eiser op 24 november 2021 een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, samen met een verzoek om bestuurlijke heroverweging van eerdere besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 16 mei 2023 de aanvraag ingewilligd, maar de ingangsdatum van de verblijfsvergunning is vastgesteld op 24 november 2021. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om bestuurlijke heroverweging van eerdere besluiten, die op 20 maart 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris het verzoek om bestuurlijke heroverweging terecht heeft afgewezen. Eiser stelt dat er sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden, onder andere door de situatie in Afghanistan na de overname door de Taliban. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het verzoek ten onrechte heeft afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er wel degelijk nieuwe feiten zijn die in de beoordeling betrokken hadden moeten worden. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank oordeelt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning mogelijk eerder had moeten zijn dan 24 november 2021, en dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet het geval is. De proceskosten van eiser worden door de rechtbank vastgesteld op € 1.750,-.