8.1.De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de door eisers naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, namelijk dat de eerste asielaanvragen destijds in strijd met artikel 33 van de Procedurerichtlijn niet-ontvankelijk zijn verklaard, geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 Awb. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat nieuwe argumenten, die al tegen de afwijzing van de eerdere aanvraag naar voren hadden kunnen worden gebracht, niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De door eisers genoemde regelgeving was reeds bekend ten tijde van de eerdere besluitvorming. Het had daarom op de weg van eisers gelegen dit naar voren te brengen ten tijde van de eerdere besluitvorming. Een hernieuwde beoordeling van deze besluitvorming zou neerkomen op een verkapt hoger beroep hetgeen het toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb juist beoogt niet mogelijk te maken. Eisers hebben in de onderhavige aanvraag geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die zij ten tijde van de oorspronkelijke besluitvorming niet naar voren hadden kunnen brengen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van verweerder om het verzoek tot heroverweging af te wijzen met toepassing van 4:6, tweede lid, van de Awb niet evident onredelijk. Zoals verweerder terecht heeft gesteld hadden eisers al in het beroep tegen het oorspronkelijke besluit naar voren kunnen brengen dat Roemenië geen derde land is, of hoger beroep kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank, hetgeen zij niet hebben gedaan. De rechtbank overweegt dat in zoverre aan eisers effectieve rechtsmiddelen ter beschikking hebben gestaan. De rechtbank slaat verder acht op de overweging van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch in de uitspraak van 11 november 2021 waarbij is overwogen dat eisers verweerder bewust niet op de hoogte hebben gebracht van alle voor hun aanvraag relevante informatie door hun langdurig en rechtmatig verblijf in Roemenië te verzwijgen en pas bij het nader gehoor openheid van zaken te geven. Voorts is de opvolgende asielaanvraag reeds ingewilligd en heeft de weigering om tot bestuurlijke heroverweging over te gaan alleen tot gevolg dat eisers niet met terugwerkende kracht tot de datum van de eerste asielaanvraag in het bezit worden gesteld van een vergunning. Eisers zijn ten gevolge van de negatieve beslissing op het eerste asielverzoek ook niet blootgesteld geweest aan vervolging of een reëel risico op ernstige schade, nu zij in Roemenië in het bezit zijn gesteld van een reguliere vergunning geldig tot 3 augustus 2024.
In strijd met het Unierecht?
10. Eisers hebben aangevoerd dat het rechtszekerheidsbeginsel in hun geval moet wijken voor de juiste toepassing van het Unierecht. De rechtbank stelt voorop dat het rechtszekerheidsbeginsel tot de in het Unierecht erkende algemene beginselen behoort en dat de inachtneming van dit beginsel voorkomt dat bestuurshandeling die rechtsgevolgen teweegbrengen, onbeperkt in het geding kunnen worden gebracht. Slechts in bijzondere omstandigheden dient op grond van het Unierecht te worden teruggekomen op in rechte onaantastbare besluiten. Die omstandigheden doen zich hier niet voor. Het beroep van eisers op het arrest F.M.S.in dit verband kan niet slagen. Uit het arrest van het Hof van Justitie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat lidstaten gelet op het rechtszekerheidsbeginsel in het algemeen niet gehouden zijn om in rechte onaantastbare besluiten te heroverwegen. Een bestuursorgaan moet evenwel van een in rechte vaststaand besluit terug moet komen als:
- het bestuursorgaan daar naar nationaal recht toe bevoegd is;
- het besluit definitief is geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste aanleg;
- die uitspraak, gelet op latere rechtspraak van het Hof, berust op een onjuiste uitlegging van het Unierecht, die is gegeven zonder dat het Hof overeenkomstig artikel 267, derde alinea, VWEU is verzocht om een prejudiciële beslissing;
- de betrokkene zich tot de bestuurlijke instantie heeft gewend onmiddellijk (‘binnen een redelijk termijn’) na van die rechtspraak kennis te hebben genomen.
In het geval van eisers wordt niet aan bovenstaande voorwaarden voldaan. Het in rechte vaststaande besluit van 27 oktober 2022 is niet op enig moment getoetst door een nationale rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste aanleg.
Conclusie
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.