ECLI:NL:RBDHA:2024:7688
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Letland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft een verzoek om terugname bij Letland gedaan, dat door Letland is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij in Letland slecht behandeld zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan en dat er geen aanwijzingen zijn dat Letland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij een religieuze huwelijksverbintenis heeft in Nederland en dat dit aanleiding zou moeten zijn om zijn asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit argument voldoende heeft gemotiveerd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gehuwd is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen op basis van zijn discretionaire bevoegdheid uit de Dublinverordening. De uitspraak eindigt met de mededeling dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.