ECLI:NL:RBDHA:2024:7688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Letland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft een verzoek om terugname bij Letland gedaan, dat door Letland is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij in Letland slecht behandeld zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan en dat er geen aanwijzingen zijn dat Letland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

Eiser heeft ook aangevoerd dat hij een religieuze huwelijksverbintenis heeft in Nederland en dat dit aanleiding zou moeten zijn om zijn asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit argument voldoende heeft gemotiveerd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gehuwd is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen op basis van zijn discretionaire bevoegdheid uit de Dublinverordening. De uitspraak eindigt met de mededeling dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 maart 2024 waarbij de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen omdat Letland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om terugname gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
3.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Letland af te zien. Er zijn volgens de staatssecretaris geen aanwijzingen dat de Letse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen en eiser daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Ten aanzien van Letland kan nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Evenmin zijn er bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht van eiser aan Letland getuigt van een onevenredige hardheid, zodat er ook geen aanleiding is om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, aldus de staatssecretaris.
Kan ten aanzien van Letland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris wat betreft Letland ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiertoe voert eiser aan dat hij te maken heeft gehad met pushbacks en hij in Letland slecht is behandeld. Zo zijn aan eiser elektrische stoten toegebracht, werd hij in een kamer opgesloten en zijn zijn geld en telefoon gestolen. Daarnaast blijkt uit algemene landeninformatie, namelijk informatie een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 23 april 2024 en de factsheet over Dublinoverdrachten naar Letland [2] , dat de situatie in Letland schrijnend is. De staatssecretaris heeft, gelet op voornoemde onvoldoende onderzocht of er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden ten aanzien van Letland. [3] Daarmee heeft de staatssecretaris niet voldaan aan dat wat het Hof van Justitie in het arrest van 29 februari 2024 heeft bepaald over wat er van de lidstaat die om terugname heeft verzocht wordt verwacht. [4] Het lag in dit geval op de weg van de staatssecretaris om te onderzoeken of eiser bij overdracht in eenzelfde soort situatie terecht zal komen als waarin hij eerder heeft verkeerd in Letland. Uit de besluitvorming blijken dergelijke stappen, onderzoek of onderbouwing niet. Hoewel eiser erkent dat pushbacks er niet aan in de weg hoeven te staan dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, zijn de genoemde omstandigheden volgens hem signalen die maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. [5] Hierbij hoeft niet eerst te worden voldaan aan de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Jawo. De staatssecretaris heeft in zijn besluitvorming verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 december 2023 [6] . In deze afdelingsuitspraak is echter niet expliciet landeninformatie betrokken en is niet geoordeeld over de algemene landeninformatie die eiser heeft overgelegd en de ervaringen van eiser. Daarom is voornoemde Afdelingsuitspraak van 20 december 2023 niet leidend.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat voor Letland nog steeds mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Als uitgangspunt geldt immers dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Letland zijn internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit anders is en dat bij overdracht een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Het betoog dat de beoordeling van de staatssecretaris niet in lijn is met het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie, volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris heeft in onderhavig geval de beoordeling gedaan conform dat arrest. In het arrest is – samengevat – geoordeeld dat van een overdracht moet worden afgezien wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat er in geval van overdracht een reëel risico bestaat om bij of na die overdracht te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van dat artikel 4 van het Handvest. Hierbij moet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid worden bereikt. De staatssecretaris moet op eigen initiatief meewerken aan de vaststelling van de feiten door te beoordelen of dit risico reëel is. [7] Uit (onder meer) de door eiser aangevoerde bronnen volgt inderdaad dat in Letland aan de buitengrens pushbacks voorkomen. Eiser wordt echter, gezien het geaccepteerde claimakkoord, gereguleerd overgedragen. Daarom loopt hij geen reëel risico om onderworpen te worden aan pushbacks of andere praktijken strijdig met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij bij een gereguleerde overdracht een reëel risico daarop loopt. Dat volgt namelijk niet uit de door hem overgelegde informatie. Als eiser na overdracht aan Letland gebreken constateert in de opvang of in de asielprocedure, dan kan eiser hierover klagen bij de autoriteiten van Letland en daarna, indien noodzakelijk, bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris de Afdelingsuitspraak van 20 december 2023 mocht betrekken bij zijn besluitvorming, ondanks dat in die uitspraak en de onderliggende uitspraak van de rechtbank niet expliciet de gebruikte landeninformatie staat vermeld. Bovendien heeft de staatsecretaris zijn standpunt nader aangevuld op de zitting. Hij heeft ter zitting voldoende en terecht aangegeven dat de door eiser overgelegde landeninformatie geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. Zo heeft de staatssecretaris verwezen naar een door de Afdeling bevestigde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 15 september 2023 is de informatie van VluchtelingenWerk Nederland wel meegenomen. [8] Deze informatie heeft niet tot het oordeel geleid dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan ten aanzien van Letland. De rechtbank ziet ook geen om daar anders over te oordelen. Uit de factsheet blijken, zoals eiser betoogt, tekortkomingen. De rechtbank is echter van oordeel dat deze niet zodanig zijn dat geoordeeld moet worden dat het gaat om systeemfouten en dat de Letse autoriteiten niet langer voldoen aan hun internationale verplichtingen. In onderhavige zaak heeft de staatssecretaris voldoende de landeninformatie en de persoonlijke ervaringen van eiser meegenomen in zijn besluitvorming. Alle bezwaren van eiser tegen een overdracht aan Letland zijn getoetst en er is gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris was dus niet gehouden om nader onderzoek te doen als bedoeld in het aangehaalde arrest.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op artikel 9 van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt – zo vat de rechtbank het op – dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 9 van de Dublinverordening. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij in Nederland met een vrouw uit Tilburg is gehuwd en een stiefzoon heeft. Eiser heeft, voorafgaande de behandeling op zitting, ook een instemmingsverklaring overgelegd van zijn vrouw. In de verklaring staat dat zij in december 2023 op religieuze wijze zijn getrouwd in Tilburg en dat zij daar nog geen stukken van hebben. Op de zitting heeft eiser verduidelijkt dat zij inderdaad bij zijn vrouw thuis in Tilburg op islamitische wijze zijn getrouwd, waarbij telefonisch een Syrische sheikh aanwezig was die het huwelijk voltrok. Daarom zijn zij niet in bezit van de huwelijkspapieren. De staatssecretaris heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom de aanwezigheid van zijn vrouw en stiefzoon geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen.
5.1.
De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op dit huwelijk. Mede gelet op de opmerking dat er een instemmingsverklaring ontbrak blijkt dat de staatssecretaris het betoog van eiser in het kader van artikel 9 van de Dublinverordening heeft getoetst. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing geeft aan artikel 9 van de Dublinverordening. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij gehuwd is. Eiser heeft namelijk (nog) geen documenten overgelegd die aantonen dat zijn religieuze huwelijk is voltrokken. Enkel de verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor dat hij op religieuze wijze is gehuwd met een vrouw uit Nederland en de in beroep overgelegde brief van zijn gestelde echtgenote, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen achten om het bestaan van het huwelijk aan te nemen. Bij de later ingebrachte instemmingsverklaring is ook geen kopie van een identiteitsbewijs gevoegd. Daardoor kan de identiteit van eisers gestelde vrouw niet worden geverifieerd, waardoor evenmin duidelijk is of zij al in Nederland verblijft en of zij internationale bescherming geniet. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening en zijn asielaanvraag, vanwege dat wat hij heeft meegemaakt in Letland. Zo is hij slachtoffer geweest van elektrische stoten, werd hij in een kamer opgesloten en zijn geld en telefoon gestolen. Ook is de aanwezigheid van zijn vrouw en stiefkind in Nederland reden om de asielaanvraag op te nemen in de nationale procedure.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen op grond van zijn discretionaire bevoegdheid uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De verklaringen van eiser over de pushbacks en zijn ervaringen in Letland heeft de staatssecretaris namelijk al voldoende betrokken in het kader van de vraag of ten aanzien van Letland nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris heeft in dit verband op de zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014. [9] Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling hoeft de staatssecretaris dezelfde persoonlijke ervaringen niet nogmaals te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit oordeel heeft de Afdeling recent herhaald. [10] Daarbij volgt uit de overweging hiervoor, dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat eiser bij een gereguleerde Dublinoverdracht aan Letland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Ten aanzien van wat is aangevoerd over zijn gestelde vrouw en stiefkind is al voldoende meegenomen in het kader van artikel 9 van de Dublinverordening. Niet gesteld of gebleken is dat er overige omstandigheden zijn die maken dat de staatssecretaris artikel 17 van de Dublinverordening moest toepassen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris het besluit voldoende gemotiveerd?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd in de zin van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris heeft namelijk op geen enkele wijze gemotiveerd waarom dat wat in de zienswijze naar voren is gebracht, niet tot een andere uitkomst kan leiden.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris in het besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op dat wat is aangevoerd in de zienswijze. De staatssecretaris is in het bestreden besluit namelijk voldoende gemotiveerd ingegaan op de situatie in Letland in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Hierbij is ook ingegaan op het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [11] , de situatie over de pushbacks en de persoonlijke ervaringen van eiser in Letland. Verder merkt de rechtbank op dat eiser nader had moeten specifiëren welke punten de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd. Het is niet duidelijk wat eiser mist in het bestreden besluit en op welke onderdelen uit de zienswijze volgens hem niet is gereageerd in het bestreden besluit. Enkel het stellen dat er sprake is van een motiveringsgebrek, is onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Latvia van European Union Agency for Asylum van14 april 2023.
3.Eiser verwijst naar HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195 rechtsoverweging 81.
4.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
5.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195 en Rb. Den Haag (zp.’s-Hertogenbosch) 27 maart 2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
6.ABRvS 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4732 en Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 10 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17509.
7.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195 rechtsoverweging 78.
8.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 15 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13945 en ABRvS 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3748.
9.De staatssecretaris verwijst hierbij terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.
10.Zie ABRvS 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778.
11.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195