ECLI:NL:RBDHA:2023:13945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
NL23.20463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. J. Kompier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 15 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Letland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Letland problemen heeft ondervonden, waaronder illegale pushbacks en slechte omstandigheden in detentie. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Letland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat Letland niet aan zijn verplichtingen voldoet.

De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Letland die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de aanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen op grond van bijzondere omstandigheden. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Letland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Letland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om terugname gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Letland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris voor Letland niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert aan dat hij in Letland problemen heeft ondervonden in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen. Letland heeft zich tegenover eiser bovendien schuldig gemaakt aan het uitvoeren van illegale pushbacks. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft voor eiser een interim measure getroffen, waarna hem de toegang tot Letland is verleend. Eiser is na binnenkomst in Letland onterecht in vreemdelingenbewaring gesteld waar de omstandigheden zeer slecht waren. Hij had onder andere geen toegang tot medische zorg en rechtsbijstand. Vanwege de eerder getroffen interim measure vreest eiser bij terugkeer naar Letland opnieuw in zeer slechte omstandigheden terecht te komen. Eiser heeft, samen met zes andere vreemdelingen, tegen Letland een klacht ingediend bij het EHRM over de wijze waarop hij behandeld is.
Klagen bij de Letse autoriteiten acht eiser bij voorbaat zinloos. Hij heeft ook geen enkel vertrouwen in de Letse autoriteiten. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2022 over de pushbacks in Kroatië. [2] Ook verwijst eiser naar de prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022 over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Eiser heeft ter onderbouwing ook een brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 21 augustus 2023 overgelegd.
Toetsingskader
4.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Letland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiser om het vermoeden dat Letland aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. [4]
4.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris en is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris ten aanzien van Letland in het specifieke geval van eiser niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op wat de rechtbank hiertoe overweegt wordt – zover van belang – hieronder nader ingegaan.
Pushbacks
4.3.
Tussen partijen staat vast dat in het grensgebied van Letland en naburige landen pushbacks plaatsvinden, waarbij vreemdelingen geen toegang wordt verleend tot het Letse grondgebied. De rechtbank overweegt echter dat het feit dat er pushbacks plaatsvinden in het grensgebied van een lidstaat, in dit geval Letland, op zichzelf onvoldoende is voor de conclusie dat de staatssecretaris niet meer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris moet immers beoordelen of ten aanzien van eiser persoonlijk nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Letland opnieuw slachtoffer zal worden van illegale pushbacks aan de Letse grens. De staatssecretaris heeft namelijk terecht gesteld dat eiser als Dublinclaimant gereguleerd aan Letland zal worden overgedragen, wat maakt dat zijn situatie niet vergelijkbaar is met de situatie ten tijde van het treffen van de interim measure. De Letse autoriteiten hebben door middel van het claimakkoord van 17 mei 2023 gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zullen voldoen aan de daarbij horende internationale verplichtingen. Bovendien heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend, maar dat hij de uitkomst hiervan destijds niet heeft afgewacht. Het zou dus kunnen dat eisers asielaanvraag in Letland nog in behandeling is.
Gelet hierop is niet gebleken dat eiser bij terugkeer naar Letland te maken zal krijgen met pushbacks of dat hem geen toegang tot de asielprocedure zal worden verleend. Vanwege de gereguleerde overdracht lag het niet op de weg van de staatssecretaris om de wijze van overdracht en exacte locatie van de overdracht nader te motiveren dan in het bestreden besluit is gedaan. Eisers betoog op de zitting dat de staatssecretaris dit nader had moeten motiveren slaagt niet.
Met betrekking tot de door eiser aangehaalde uitspraken oordeelt de rechtbank als volgt. Ten eerste kan het beroep van eiser op de Afdelingsuitspraak van 13 april 2022 over pushbacks in Kroatië niet slagen. [5] Eiser heeft terecht aangevoerd dat de Afdeling in deze uitspraak heeft geoordeeld dat pushbacks in beginsel een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Echter verschilt deze uitspraak met de situatie van eiser, omdat de Afdeling in de uitspraak van 13 april 2022 heeft geoordeeld dat de staatssecretaris nader onderzoek moest doen naar het risico van overdracht naar Kroatië vanwege concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten bij overdracht te maken zouden kunnen krijgen met illegale pushbacks. Eiser heeft dergelijke concrete aanknopingspunten niet naar voren gebracht. Bovendien heeft de staatssecretaris op de zitting terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023 over pushbacks in Bulgarije [6] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat bij een gereguleerde overdracht van Dublinclaimanten sprake is van een andere feitelijke en juridische positie.
Ten tweede kan het beroep van eiser op de door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch gestelde prejudiciële vragen van 15 juni 2022 [7] niet slagen. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de prejudiciële vragen die gaan over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel betrekking hebben op Polen en niet op Letland. Daarnaast zijn deze vragen nog niet beantwoord waardoor de eventuele gevolgen voor andere lidstaten ook nog niet bekend zijn. Bovendien wordt eiser gereguleerd overgedragen zodat niet is gebleken dat hij in Letland geen toegang heeft tot de asielprocedure of te maken zal krijgen met pushbacks.
4.4.
Ook het feit dat het EHRM op 11 januari 2023 een interim measure heeft getroffen voor eiser en dat eiser een klacht heeft ingediend bij het EHRM over de wijze waarop hij aan de grens is behandeld, is onvoldoende om te concluderen dat de staatssecretaris niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ten eerste volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een toegewezen interim measure en het stellen van vragen aan lidstaten en partijen door het EHRM op zichzelf niet voldoende is om niet meer uit te kunnen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] Beoordeeld moet worden wat de inhoud is van die interim measure. De interim measure hield in het geval van eiser in dat Letland hem toegang moest verlenen tot Letland, hem tot 8 februari 2023 niet uit het grondgebied van Letland mocht verwijderen en moest voorzien in zijn basisbehoeften. Daar heeft Letland aan voldaan. Hoewel te betreuren is dat daar destijds de interim measure voor nodig was, heeft de rechtbank al in 4.3 overwogen dat eiser dit keer gereguleerd zal worden overgedragen op grond van een claimakkoord. Er is dus geen aanleiding om aan te nemen dat eiser wederom het EHRM zal moeten vragen een interim measure te treffen.
Ook de door eiser ingediende klacht bij het EHRM is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat eiser niet kan worden overgedragen aan Letland. De rechtbank stelt namelijk vast dat eiser klaagt over de handelswijze van Letland toen hij probeerde toegang te verkrijgen tot Letland aan het grensgebied. Hoewel in de feiten van de klacht is opgenomen dat eiser na toegang verlening tot Letland in detentie is gezet en moeilijker toegang kreeg tot een rechtsbijstandverlener, is dat niet waar eiser het EHRM vraagt een oordeel over te vellen.
Dat de pushbacks waar eiser mee te maken heeft gehad veel impact op hem hebben gehad en hij als gevolg daarvan geen vertrouwen meer heeft in de Letse autoriteiten, is invoelbaar. Het is echter onvoldoende voor het oordeel dat de staatssecretaris om die reden niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
Toegang tot de asielprocedure en plaatsing in vreemdelingendetentie
4.5.
Het betoog van eiser dat hij onterecht in vreemdelingendetentie is geplaatst na de getroffen interim measure en dat hij daarom vreest om bij terugkeer in een zelfde situatie terecht te komen wordt door de rechtbank niet gevolgd. In de eerste plaats wordt verwezen naar het oordeel onder 4.3. Nu eiser gereguleerd zal worden overgedragen heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in eenzelfde situatie terecht zal komen en opnieuw in vreemdelingendetentie zal worden geplaatst. Dat volgt ook niet uit de door eiser overgelegde brief van VWN. Uit die informatie is op te maken dat detentie niet alleen als laatste middel wordt toegepast, maar daaruit blijkt niet Dublinterugkeerders structureel in detentie worden gezet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het EHRM zich niet verder heeft uitgelaten over de algemene situatie in Letland, maar alleen een tijdelijke maatregel heeft getroffen. Eiser heeft toegang gekregen tot de asielprocedure. Op grond van de interim measure kan daarom niet worden geconcludeerd dat er aanknopingspunten zijn dat Letland zijn verplichtingen ten aanzien van Dublinclaimanten niet nakomt.
Uit de klacht die de mensenrechtenadvocaat voor eiser en de zes andere asielzoekers bij het EHRM heeft ingediend volgt – naast de feitenvaststelling van de situatie en pushbacks rondom de Letse grens – volgens eiser dat er in Letland geen effectief rechtsmiddel openstaat. Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt echter dat het non-refoulement-beginsel in artikel 3 van de Letse asielwet is opgenomen. Door deze wet is het mogelijk om tegen een detentiebeslissing in beroep te gaan, waarbij een asielzoeker gebruik kan maken van door de staat bekostigde rechtsbijstand. [9] In de praktijk heeft eiser de mogelijkheid gehad om te klagen en een rechtsmiddel aan te wenden en heeft dit ook effect gehad. Eiser heeft immers een klacht ingediend ten aanzien van zijn plaatsing in detentie, deze klacht is in behandeling genomen en eiser is na een rechterlijke procedure een maand later overgeplaatst naar een semi-open centrum. In samenhang met de informatie van VWN volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank dat een mogelijkheid bestaat om bij de Letse autoriteiten een klacht in te dienen en dat deze klacht ook in behandeling wordt genomen. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er op deze punten structurele systeemfouten zijn.
Asielaanvraag en opvangvoorzieningen
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de door hem overlegde informatie ook niet aannemelijk gemaakt dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen maken dat ten aanzien van Letland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Allereerst heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing zijn op de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Letland. De staatssecretaris mag er vanuit gaan dat eiser toegang heeft tot juridische bijstand en medische zorg. Niet is gebleken dat er voor eiser geen mogelijkheid bestaat tot klagen bij de Letse autoriteiten in het geval van zich voordoende problemen of eventuele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Onder 4.5. is immers overwogen dat klagen voor eiser succesvol is geweest. Eisers betoog dat de voorzieningen in het detentiecentrum en het semi-opencentrum zeer slecht waren en dat hij geen toegang had tot rechtsbijstand en medische zorg kan gelet hierop niet slagen. Bovendien heeft eiser dit betoog onvoldoende geconcretiseerd.
Zoals hierboven eveneens is overwogen heeft Letland met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Het betoog van eiser dat zijn vingerafdrukken gedwongen zijn afgenomen doet hier geen afbreuk aan. Na toegang tot Letland is eiser in de gelegenheid gesteld om een asielaanvraag in te dienen. Eiser heeft zelf de afweging gemaakt om de uitkomst van zijn asielaanvraag niet af te wachten en het grondgebied van Letland vroegtijdig te verlaten. Eisers betoog dat de Letse autoriteiten asielaanvragen opschorten kan gelet op het bovenstaande dan ook niet slagen. Zijn aanvraag is immers in behandeling genomen.
De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn betoog dat zijn vroegtijdige vertrek wordt gerechtvaardigd door het (extreem) lage inwilligingspercentage in Letland omdat het afwachten van de uitkomst toch geen zin had. [10] Nu eiser de uitkomst niet heeft afgewacht kan niet al de conclusie worden getrokken dat zijn asielaanvraag in Letland bij voorbaat zal worden afgewezen.
Het vervolgbetoog van eiser dat hij door het lage inwilligingspercentage een reëel risico loopt op indirect refoulement door uitzetting naar Syrië, omdat dit duidt op een verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Letland wordt evenmin gevolgd. In de uitspraak van 6 juli 2022 [11] heeft de Afdeling het toetsingskader voor het aannemelijk maken van een reëel risico op indirect refoulement bij overdracht aan een andere lidstaat uiteengezet. Kort samengevat moet de vreemdeling ten eerste algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Daarbij moet op voorhand duidelijk zijn, dus zonder inhoudelijke beoordeling, dat de asielaanvraag van de vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat wordt geweigerd en dat de asielaanvraag van de vreemdeling in Nederland zal worden verleend. Ten tweede moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Eiser heeft dergelijke informatie niet overlegd en daarmee een verschil in beschermingsbeleid niet aannemelijk gemaakt. Enkel een laag inwilligingspercentage maakt namelijk niet dat er sprake is van een verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Letland, waardoor eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op indirect refoulement door uitzetting naar Syrië.
Conclusie
4.7.
De staatssecretaris mag voor Letland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het betoog van eiser slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling moet nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. In het geval van eiser is er sprake van bijzondere omstandigheden waardoor er ten aanzien van Letland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft verschrikkelijke dingen meegemaakt in het grensgebied van Letland. Hij heeft geen vertrouwen meer in de Letse autoriteiten. Overdracht aan Letland getuigt daarom van onevenredige hardheid.
Eiser voert verder aan dat de zes andere vreemdelingen voor wie de EHRM klacht ook is ingediend in Duitsland in de nationale procedure zijn opgenomen. In de zienswijze heeft eiser toegelicht dat hij is doorgereisd naar Nederland vanwege zijn genaturaliseerde broer die hier woont.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken vanwege bijzondere individuele omstandigheden.
De argumenten op grond waarvan eiser vindt dat de staatssecretaris dit moet doen, zien namelijk op de omstandigheden waarmee eiser te maken heeft gehad in het grensgebied. Dit heeft de staatssecretaris meegewogen in de beoordeling of ten aanzien van Letland nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Nu deze beroepsgrond niet slaagt heeft de staatssecretaris daarom in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om eiser vanwege deze bijzondere individuele omstandigheden in de nationale procedure op te nemen.
De rechtbank ziet daarnaast niet in waarom de staatssecretaris de asielaanvraag aan zich zou moeten trekken omdat de autoriteiten van Duitsland geen toepassing hebben gegeven aan de bepalingen uit de Dublinverordening voor de andere zes asielzoekers. Eiser heeft dit betoog niet geconcretiseerd en niet nader onderbouwd. Niet gebleken is dat de Duitse autoriteiten dit hebben gedaan vanwege dezelfde gestelde bijzondere omstandigheden van eiser.
Ook eisers stelling in de zienswijze dat zijn genaturaliseerde broer in Nederland woont is niet nader geconcretiseerd of onderbouwd, zodat de staatssecretaris hier in redelijkheid geen aanleiding in heeft hoeven zien om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
4.Het arrest Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
5.ABRvS van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
6.ABRvS van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133.
7.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
8.Vergelijk ABRvS van 15 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL4546 en ABRvS van 3 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2255.
9.Pagina 5 Brief Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 21 augustus 2023.
10.Pagina 17-18 Brief Vluchtelingenwerk Nederland van 21 augustus 2023, Bijlage 6 USDOS 2021 Country Report on Human Rights Practices: Latvia, 12 april 2022.
11.ABRvS van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.