ECLI:NL:RBDHA:2024:6612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.5367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende asielzoeker, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft op 2 april 2024 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat is toegewezen. Tijdens de zitting op 16 april 2024 heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij zijn ervaringen in Bulgarije heeft gedeeld, waaronder meldingen van mishandeling en onveilige opvangomstandigheden. Eiser betoogt dat Bulgarije niet voldoet aan de Europese normen voor asielzoekers en dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank stelt vast dat het uitgangspunt is dat lidstaten van de EU hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen, en dat er slechts van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als eiser overtuigend bewijs levert van ernstige tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat er geen fundamentele systeemfouten zijn in de Bulgaarse asielprocedure. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser en zijn medische dossier onvoldoende zijn om aan te tonen dat de overdracht aan Bulgarije zou leiden tot onomkeerbare schade of een onevenredige hardheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.5367 beroep

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het beroep van

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is toegewezen op 2 april 2024. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.H.H. Alnima als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt driemaal het onderwerp van pushbacks te zijn geweest in Bulgarije, waarbij dit de vierde keer niet het geval was, omdat hij moest getuigen in een strafzaak. Verder stelt eiser dat Bulgarije zich niet houdt aan zijn verplichtingen uit Europese regelgeving. De Bulgaarse opvangcentra zijn onhygiënisch en onveilig zijn. Eiser stelt in Bulgarije te zijn mishandeld en heeft röntgenfoto’s overgelegd. Ook zal eiser met behandelingen bij de fysiotherapeut en de psycholoog beginnen. Bij terugkeer naar Bulgarije verwacht hij wederom vernederd en mishandeld te worden. Eiser stelt dat hij geen beroep op rechtsbijstand kan doen in Bulgarije. Hij verwijst daarbij naar het AIDA-rapport van 2022 update - maart 2023 en het country report van het Department of State van de Verenigde Staten over 2022. Verder heeft eiser een uitspraak over zijn neef van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam overgelegd. Diens beroep is gegrond verklaard. Eiser is van mening dat verweerder vanwege deze omstandigheden zijn discretionaire bevoegdheid uit artikel 17 Dublinverordening had moeten gebruiken om de zaak naar zich toe te trekken. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat verweerder te weinig samenwerkt met hem en hem onvoldoende het voordeel van de twijfel gunt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het Handvest. [3] Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 29 februari 2024 [4] de vraag of de asielprocedure in Bulgarije een fundamentele systeemfout bevat die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt en die relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan Bulgarije ontkennend beantwoord. Over de situatie in de opvangcentra heeft de Afdeling geoordeeld dat hoewel er problemen geconstateerd zijn in de opvangcentra, uit het Aida-rapport van maart 2023 niet volgt dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun buiten wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer vergaande materiële deprivatie. Bovendien kan een vreemdeling zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden als hij problemen ervaart in de opvang. Niet is gebleken dat de autoriteiten de vreemdeling niet zouden kunnen of willen helpen. Over de detentie en toegang tot rechtsband heeft de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 16 oktober 2023 [5] overwogen dat de omstandigheden in detentiecentra en de toegang tot rechtsbijstand in Bulgarije evenmin fundamentele systeemfouten bevatten die de bijzonder hoge drempel halen van zwaarwegendheid. Daarbij is van belang geacht dat over de omstandigheden in detentiecentra kan worden geklaagd bij de Bulgaarse autoriteiten en dat advocaten en medewerkers van ngo’s toegang hebben tot de detentiecentra en in ieder geval het Bulgarian Helsinki Committee wekelijks op bezoek komt. De rapporten waarnaar eiser verwijst leiden niet tot een ander oordeel. de informatie uit het Aida-rapport is al in deze uitspraken betrokken en het rapport van het Department of State van de Verenigde Staten over 2022 schetst geen ander beeld dan het bekende beeld uit het AIDA-rapport.
4.2.
De verklaringen van eiser in combinatie met zijn medisch dossier zijn onvoldoende om de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid te behalen. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij over zijn opgelopen schouderverwonding heeft geklaagd dan wel heeft gepoogd te klagen [6] bij de Bulgaarse autoriteiten, terwijl dit wel op zijn weg lag om te doen. Ook is niet gebleken dat dit niet mogelijk was.
4.3.
Het beroep van eiser op de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 11 december 2023 [7] , 25 januari 2024 [8] en 1 februari 2024 [9] maakt het bovenstaande niet anders. In deze uitspraken wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel in twijfel getrokken in het licht van de detentiecentra in Bulgarije. Deze vraag is reeds beantwoord door de Afdeling, waardoor een beroep hierop niet slaagt. Bovendien heeft de Afdeling deze uitspraken vernietigd. [10] Ook het beroep op de uitspraak van zijn neef kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. In die zaak speelde mee dat eisers neef mogelijk een broer heeft in Nederland en bij hem steun vindt vanwege het overlijden van hun zus. Deze omstandigheid zou verweerder onvoldoende hebben onderzocht en in de besluitvorming hebben betrokken. Om die reden heeft verweerder – zoals toegelicht op zitting – geen hoger beroep ingesteld tegen deze gegronde uitspraak. Een dergelijke situatie is hier echter niet aan de orde.
Artikel 17 Dublinverordening
5. Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening regelt de discretionaire bevoegdheid (vrijheid) van een lidstaat om een asielverzoek in behandeling te nemen, ondanks dat de lidstaat op basis van de Dublinverordening hiervoor niet verantwoordelijk is. Gezien de ruime beoordelingsvrijheid die verweerder heeft, dient de rechtbank die beoordeling terughoudend te toetsen. De Afdeling heeft bevestigd dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waardoor de bewijslast bij eiser komt te liggen. Eiser dient dus aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
5.1.
Met het overleggen van het medische dossier en de verklaringen is dit niet aannemelijk gemaakt. Hieruit blijkt immers niet hoe voor eiser een overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigd. De rechtbank mag er vanuit gaan dat de medische voorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen of dat hij in Bulgarije de voor hem benodigde behandeling niet kan krijgen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2024. [11]
5.2.
Daarnaast stelt de rechtbank zich op het op het punt dat eiser onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overdracht aan Bulgarije tot onomkeerbare psychische schade zal leiden. Hoewel uit het medisch dossier blijkt dat eiser angstig is en nachtmerries heeft, zijn er geen gegevens met een psycholoog overlegd waaruit dit zou blijken. Ook staat eiser (nog) niet onder behandeling. Er is slechts een enkele afspraak van 27 maart 2023 overgelegd. De rechtbank kan daarom niet tot het oordeel komen dat er sprake zou zijn van onomkeerbare psychische schade bij overdracht. Het beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening slaagt daarom niet. De getuigenverklaring van de COA medewerkers dat eiser en zijn neef zich goed hebben gedragen doet aan dit oordeel niet af. Dit is namelijk niet een zeer bijzondere omstandigheid waardoor overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
6. De rechtbank verklaart, gelet op al het voorgaande, het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4587.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.ECLI:NL:RVS:2024:870, rechtsoverwegingen 6-6.2.
6.Aanmeldgehoor, bladzijde 8.
10.Respectievelijk de uitspraken van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:813 en van 7 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:976.