ECLI:NL:RBDHA:2024:3072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
NL23.35560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en de zorgvuldigheid van het besluit in het licht van de situatie in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag op 22 juli 2023 ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die stelt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 10 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank stelt vast dat er voldoende aanknopingspunten zijn om te vrezen dat de asielprocedure en opvang in Bulgarije systeemfouten bevatten die kunnen leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Bulgarije en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd is voorbereid.

Eiser heeft verklaard dat hij in Bulgarije is mishandeld en dat hij littekens heeft opgelopen door deze mishandelingen. De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling werd genomen, ondanks de ernstige omstandigheden die eiser heeft ervaren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35560

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Biada als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit aan de hand van de beroepsgronden hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
3. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1989. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 22 juli 2023 ingediend. Gebleken is dat eiser op 29 juni 2023 in Bulgarije en op 15 juli 2023 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 7 september 2023 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 13 september 2023 aanvaard. Op 31 augustus 2023 heeft eiser een aanmeldgehoor Dublin gehad. Eiser heeft toen verklaard dat hij in Sofia was opgesloten in een soort gevangenis, gebeten is door een hond en dat een agent met zijn voet op zijn nek stond. Eiser heeft hiervan littekens op zijn hand, hoofd en been.
Besluit
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Standpunten
5. Eiser voert aan dat de opvangvoorzieningen, detentie en rechtsbijstand in Bulgarije fundamentele systeemfouten bevatten die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo [2] hebben bereikt. Hierdoor kan verweerder niet zonder nader onderzoek en nadere motivering stellen dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser verwijst ter onderbouwing onder meer naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 2023 [3] en de daarin vermelde uitspraken van de meervoudige kamer van diezelfde rechtbank en zittingsplaats.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als uitgangspunt geldt dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. [4] Het ligt derhalve op eisers weg om aannemelijk te maken dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder concludeert dat eiser met de door hem aangehaalde punten niet aannemelijk heeft gemaakt dat Bulgarije zich tegenover eiser niet aan zijn internationale verplichtingen houdt waardoor eiser in Bulgarije een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [5] . Er is geen reden om aan te nemen dat eiser terecht zal komen in een situatie die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zal halen, zoals die is beschreven in het arrest Jawo. Bij voorkomende problemen in Bulgarije kan eiser zich wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Bulgarije of de daarvoor aangewezen instanties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is.
Overwegingen rechtbank
Toetsingskader
7. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat vermoeden is weerlegbaar en het is aan eiser om dat te doen. [6]
Mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [7] op basis van de beschikbare informatie tot de conclusie is gekomen dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks in Bulgarije en er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen toegang tot opvang hebben.
9. De rechtbank stelt echter vast dat de Afdeling zich in deze uitspraken niet heeft uitgelaten over de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in de uitspraken van 26 april 2023 [8] , 23 mei 2023 [9] en 3 oktober 2023 [10] over deze onderwerpen – kort samengevat – geoordeeld dat hierin fundamentele, systeemfouten zijn gelegen die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo hebben bereikt. Deze rechtbank en zittingsplaats is in een uitspraak van 11 december 2023 tot eenzelfde oordeel gekomen. [11] Verweerder kan daarom niet zonder nadere motivering stellen dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet in het geval van eiser en naar aanleiding van hetgeen hij heeft verklaard geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en sluit zich aan bij de motivering en overwegingen in de hierboven genoemde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaatsen.
10. De rechtbank overweegt verder dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij in detentie is vastgebonden, is gebeten door een hond en is mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten doordat eiser tegen zijn hoofd is geschopt en een agent met zijn voet op zijn nek heeft gestaan. Eiser heeft door de mishandelingen littekens op zijn hand, hoofd en been. Ook is zijn telefoon vernield. Hierdoor is het niet mogelijk geweest foto’s of opnames te maken, aldus eiser. Dat heeft verweerder niet betwist. De rechtbank ziet ook geen aanleiding het door eiser verklaarde niet aannemelijk te achten. Deze omstandigheden bieden op zichzelf al een aanknopingspunt dat sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest, waardoor de bewijslast omkeert en verweerder moet motiveren dat daar geen sprake van is. De enkele stelling van verweerder dat eiser bij terugkeer volgens de regels zal worden behandeld, de ondergrens niet bereikt is en dat hij ondanks zijn ervaringen kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten is dan onvoldoende. Ter zitting heeft eiser nog gewezen op de slechte omstandigheden in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet in de verklaringen van eiser en in de AIDA-rapporten die in de hiervoor genoemde uitspraken van deze rechtbank zijn vermeld, aanknopingspunten om te vrezen dat er systeemfouten zijn in de opvang- en detentieomstandigheden in de zin van het arrest Jawo waardoor eiser na overdracht niet op een menswaardige wijze zal worden behandeld door de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank is ook van oordeel dat van eiser, gelet op zijn ervaringen met de Bulgaarse autoriteiten, niet verwacht kan worden dat hij over de mishandelingen en detentieomstandigheden klaagt.
11. Gezien al deze omstandigheden, informatie en verklaringen ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten om te vrezen dat de asielprocedure en -opvang in Bulgarije systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Nu niet is gebleken dat verweerder nader onderzoek naar de situatie in Bulgarije heeft gedaan, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ook onvoldoende gemotiveerd. De enkele verwijzing eerst ter zitting naar uitspraken van de Afdeling van 6 augustus 2023 [12] , 4 september 2023 [13] , 8 september 2023 [14] , 13 oktober 2023 [15] en 16 oktober 2023 [16] acht de rechtbank in dit kader onvoldoende, omdat het relaas van eiser in deze zaak daarmee onvoldoende is weersproken. De beroepsgrond slaagt.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
12. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn ervaringen in Bulgarije geen aanleiding is gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Ook heeft eiser in het aanmeldgehoor er op gewezen dat enkele familieleden in Nederland verblijven.
13. Voor zover eiser stelt dat verweerder de aanvraag in behandeling moet nemen omdat eiser familieleden heeft in Nederland, is deze stelling niet onderbouwd zodat verweerder deze stelling om die reden al niet hoefde te volgen.
14. De rechtbank is wel van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de andere door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding bestaat eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
Verweerder dient in dat kader te beoordelen of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van bijzondere hardheid getuigt. De rechtbank vindt daarbij allereerst van belang dat eiser heeft verklaard dat hij door de Bulgaarse autoriteiten is mishandeld. Ook heeft hij gewezen op de slechte opvangvoorzieningen. Verweerder heeft dit geheel van omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij zijn beoordeling en daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden geen aanleiding wordt gezien de aanvraag van eiser toch in behandeling te nemen. De enkele stelling van verweerder dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding geven om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen, vindt de rechtbank een onvoldoende en niet op deze zaak toegespitste motivering. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
16. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 november 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak Jawo, ECLI:EU:C:2019:218
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134
5.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
6.Zie het arrest Jawo, punten 83-85