ECLI:NL:RBDHA:2023:20675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.29300 en NL23.29301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en systeemfouten in opvang- en detentieomstandigheden in Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft op 30 mei 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiser heeft echter ernstige zorgen geuit over de opvang- en detentieomstandigheden in Bulgarije, waaronder mishandeling en onmenselijke behandeling, en heeft verwezen naar rapporten die deze systeemfouten onderbouwen. De rechtbank heeft op 14 november 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden in Bulgarije en dat de argumenten van eiser, ondersteund door objectieve informatie, niet adequaat zijn weerlegd. De rechtbank concludeert dat er aanknopingspunten zijn voor systeemfouten in de opvang- en detentieomstandigheden in Bulgarije, wat in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank nu beslist op het beroep van eiser.

De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 2.511,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waar er ernstige zorgen zijn over de behandeling in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.29300 (beroep)
NL23.29301 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.F.J. Smulders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1
Eiser heeft ook de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn beroep in Nederland kan afwachten.
1.2
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 30 mei 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 4 april 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Bulgarije. Nederland heeft bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
De standpunten in beroep
5. Eiser voert aan dat Bulgarije zich schuldig maakt aan pushbacks en dat daarom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zeker niet als dit wordt gekoppeld aan wat eiser in Bulgarije is overkomen. Eiser voert aan dat hij ten onrechte voor 16 dagen onder slechte omstandigheden in detentie heeft gezeten. Eiser deelde een zaal met 60 tot 70 mensen. De luizen liepen over de muur. Na de periode in de gevangenis heeft eiser één week in de opvang gezeten, waar hij in een kamer zat. De situatie was volgens eiser zeer ernstig. De plek was erg vies, hij kreeg maar een maaltijd per dag en medische behandeling was niet beschikbaar. Aan eiser is gemeld dat hij weer in de gevangenis zal worden gezet als hij zou terugkeren naar Bulgarije. Al deze omstandigheden maken dat overdracht van eiser in strijd is met artikel 3 van het EVRM [1] . Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het rapport Europe’s Black Sites van Lighthouse Reports van 8 december 2022 en het artikel van Amnesty International ‘EU: Holding people at unofficial detention sites an ‘international tactic’ to avoid scrutiny’ van 8 december 2022. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van artikel 17 van de Dublinverordening [2] .
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Afdeling [3] duidelijk is geweest in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [4] . De Afdeling komt in die uitspraken tot de conclusie dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen op pushbacks. In een recente uitspraak van de Afdeling van 7 november 2023 [5] heeft de Afdeling de uitspraken van 16 augustus 2023 bevestigd. Daarom kan ten aanzien van Bulgarije nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiser uitsluitend heeft verklaard over de omstandigheden in detentie, maar dat hij hiervan geen documenten heeft overgelegd. Eiser heeft niet geklaagd bij de (hogere) autoriteiten of laten zien dat het voor hem niet mogelijk was.
Verweerder heeft zich wel degelijk vergewist over de situatie in Bulgarije en hij ziet in de beschikbare informatie geen aanleiding om nader onderzoek te doen of om garanties te vragen. Volgens verweerder is er geen aanleiding om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
Het oordeel van de rechtbank
Toetsingskader [6]
7. Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor behandeling van een door een vreemdeling bij één van de lidstaten ingediend asielverzoek, gaat verweerder uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat is het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest [7] , het Vluchtelingenverdrag [8] en het EVRM. [9] Daarbij is ook van belang of het recht op een daadwerkelijk en doeltreffend rechtsmiddel gewaarborgd is (artikel 13 van het EVRM [10] en artikel 47 van het Handvest). Dat vermoeden is weerlegbaar [11] en het is aan een vreemdeling om dat te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Deze in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening gestelde maatstaf is namelijk een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7.1
Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat verweerder niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan verweerder om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan [12] . Dat kan verweerder doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door gemotiveerd uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling op basis van de overgelegde objectieve informatie gestelde feiten komt. Voor zover tussen de vreemdeling en verweerder geen verschil bestaat in de waardering van de objectieve informatie, kan verweerder daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, als dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo [13] van het Hof. Als verweerder er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden een nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat.
Mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. Tussen partijen is in geschil of er sprake is van systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure, opvangomstandigheden en detentieomstandigheden die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo.
9. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [14] op basis van de beschikbare informatie tot de conclusie is gekomen dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks in Bulgarije. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van pushbacks in Bulgarije. Zo heeft eiser zijn stelling dat hij na terugkeer in Bulgarije als Dublinclaimant wel een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van pushbacks, niet onderbouwd. Daar komt bij dat Bulgarije met het expliciete claimakkoord garandeert dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie, waaronder een eventuele uitzetting, zal worden behandeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende verdragen en richtlijnen.
9.1
Verder heeft de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraken van 16 augustus 2023 ook de toegang tot de opvang in Bulgarije beoordeeld en is zij tot de conclusie gekomen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen toegang tot opvang hebben. De rechtbank stelt echter vast dat de Afdeling zich in deze uitspraken niet heeft uitgelaten over de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle heeft in de uitspraken van 26 april 2023 [15] , 23 mei 2023 [16] en 3 oktober 2023 [17] over deze onderwerpen – kort samengevat – geoordeeld dat hierin fundamentele, systeemfouten zijn gelegen die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo hebben bereikt. Verweerder kan daarom niet zonder nadere motivering stellen dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet in het geval van eiser geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en sluit zich aan bij de motivering in de hierboven genoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle.
9.2
Zoals deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle heeft overwogen in de uitspraak van 23 mei 2023 volgt uit het AIDA-rapport van februari 2022 [18] dat de omstandigheden in de meeste opvangcentra overweldigend ondermaats (‘overwhelmingly substandard’) zijn. Behalve de Vrazhdebna opvang en de safe-zones ervaren alle andere opvangcentra problemen met hun infrastructuur en verlenen zij niet de meest basale diensten, waaronder zorgen voor hygiënische omstandigheden en adequate voorzieningen voor persoonlijke en algemene ruimtes. Uit het AIDA-rapport blijkt dat er maatregelen zijn getroffen om ongedierte te bestrijden, maar dat dit niet heeft geleid tot verbeteringen waardoor het niveau nog steeds op of onder het noodzakelijk minimum is. Deze conclusie wordt ook getrokken in het AIDA rapport van maart 2023 [19] , waaruit volgt dat de situatie niet is verbeterd.
In het AIDA rapport van februari 2022 staat verder dat de keukens in de opvangcentra zijn gesloten en het eten wordt geleverd door catering services waarbij de kwaliteit en kwantiteit van het voedsel een veel gehoorde klacht is [20] . In het rapport van maart 2023 staat dat ook in 2022 werd geklaagd over de kwaliteit en kwantiteit van het eten. [21] Er lijkt sprake van budgettaire problemen, waardoor de Bulgaarse autoriteiten zich gedwongen zagen privédonaties te zoeken, om de opvangcentra van voedsel te kunnen voorzien.
Verder staat in het AIDA-rapport dat de persoonlijke en algemene veiligheid in het gedrang komt door de aanwezigheid van smokkelaars, drugdealers en sekswerkers, die toegang hebben tot de opvangcentra zonder dat de particuliere beveiliging daar wat tegen doet [22] .
9.3
De slechte situatie in de opvangcentra wordt ook ondersteund door de verklaringen van eiser. Eiser heeft verklaard dat er te weinig bedden waren in het opvangcentrum en dat de beschikbare bedden zo vies waren, dat niemand daarop wilde slapen. Ook heeft eiser verklaard slechts een maaltijd per dag te krijgen die van zeer slechte kwaliteit was. Bovendien heeft eiser verklaard dat er geen medische voorzieningen waren. Gelet op de verklaringen van eiser en de informatie uit de rapporten zijn er naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten dat er systeemfouten zijn in de opvangvoorzieningen als bedoeld in het arrest Jawo.
10. De rechtbank overweegt verder dat eiser heeft verklaard dat hij in detentie is mishandeld en dat zijn telefoon is vernield door de Bulgaarse autoriteiten. Dat heeft verweerder niet betwist. Dat is op zichzelf al een aanknopingspunt dat sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest, waardoor de bewijslast omkeert en verweerder moet motiveren dat daar geen sprake van is. De enkele stelling van verweerder dat eiser bij terugkeer niet zal worden gedetineerd is dan onvoldoende. Eiser heeft immers ook verklaard dat hem is aangezegd dat hij bij terugkeer weer gedetineerd zal worden. Verweerder heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Ook heeft eiser verklaard over de omstandigheden in detentie, waaronder het verblijven in een zaal met 60 tot 70 andere personen en de slechte hygiëne. Uit het AIDA-rapport van februari 2022 [23] volgt verder dat de vreemdeling in detentie niet wordt voorgelicht in een voor hem begrijpelijke taal en dat er geen rechtelijke toets over de rechtmatigheid van de detentie plaatsvindt. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat van eiser, gelet op het gebrek aan informatie in een voor hem begrijpelijke taal en rechtsbijstand, van hem niet verwacht kan worden dat hij over de mishandeling en detentieomstandigheden had kunnen klagen. De rechtbank ziet in de verklaringen van eiser en het AIDA-rapport dat er aanknopingspunten zijn dat er systeemfouten zijn in de detentieomstandigheden in de zin van het arrest Jawo.
10.1
Nu niet is gebleken dat verweerder nader onderzoek naar de situatie in Bulgarije met betrekking tot de opvangvoorzieningen en detentie heeft gedaan, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ook onvoldoende gemotiveerd. De verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023 en 7 november 2023 acht de rechtbank in dat kader onvoldoende, omdat de Afdeling zich in die uitspraken niet over de opvang,- en detentieomstandigheden heeft uitgelaten. De beroepsgrond slaagt.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
11. Eiser voert aan dat hij door de Bulgaarse autoriteiten onmenselijk is behandeld. Hij vreest dat dit opnieuw zal gebeuren bij terugkeer. Ook wil eiser graag bij zijn familie in Nederland blijven.
11.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de aanvraag in behandeling moet nemen omdat eiser een neef heeft in Nederland. Deze stelling heeft eiser niet onderbouwd, zodat verweerder deze stelling om die reden al niet hoefde te volgen.
11.2
De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de andere door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding bestaat eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
Verweerder dient in dat kader te beoordelen of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van bijzondere hardheid getuigt. De rechtbank vindt daarbij allereerst van belang dat eiser heeft verklaard dat hij in het detentiecentrum in Bulgarije is mishandeld door de autoriteiten. Ook heeft hij verklaard over (het gebrek aan) voorzieningen in de detentie en opvanglocatie, zoals de slechte hygiëne, de kwaliteit van het eten en de afwezigheid van medische zorg.
Verweerder heeft dit geheel van omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij zijn beoordeling en daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden geen aanleiding wordt gezien de aanvraag van eiser toch in behandeling te nemen. De enkele stelling in het besluit dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn, omdat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser zich bij verdragsschendingen dient te beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten, vindt de rechtbank een onvoldoende en niet op deze zaak toegespitste motivering. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

Het beroep
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
12.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
De voorlopige voorziening
13. Omdat de rechtbank nu beslist op het beroep van eiser is er voor het treffen van de voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 augustus 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
7.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
8.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
11.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 83-85.
12.Vergelijk het arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K., ECLI:EU:C:2017:127, punten 75-77.
13.ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
15.Zaaksnummer NL22.23119.
16.Zaaksnummer NL22.23958.
17.Zaaksnummer NL23.20061.
18.AIDA Country report: Bulgaria, 23 februari 2022, pagina 13.
19.AIDA Country report: Bulgaria, 30 maart 2023, pagina 76.
20.AIDA Country report: Bulgaria, 23 februari 2022, pagina 63.
21.AIDA Country report: Bulgaria, 30 maart 2023, pagina’s 14 en 15.
22.AIDA Country report: Bulgaria, 23 februari 2022, pagina 13 en AIDA Country report: Bulgaria, 30 maart 2023, pagina 15.
23.AIDA Country report: Bulgaria, 23 februari 2022, pagina 84.