In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Nederland, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser was gehuwd met een vrouw die in Suriname woonde, en zij hadden nooit samengeleefd. Eiser stelde dat hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leefden, wat door de Svb werd betwist. De Svb had eiser een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend, maar eiser voerde aan dat deze toekenning onterecht was, omdat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding of wederzijdse zorg. De rechtbank oordeelde dat de Svb onvoldoende had aangetoond dat eiser en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank concludeerde dat eiser recht had op een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde, en herstelde het primaire besluit van de Svb. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de Svb tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.