ECLI:NL:CRVB:2022:1453
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voorwaarden voor ongehuwdenpensioen in het kader van geregistreerd partnerschap
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. Appellant had op 6 juni 2020 een ouderdomspensioen aangevraagd op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), waarbij hij aangaf permanent apart te wonen van zijn partner, met wie hij in 2016 een geregistreerd partnerschap was aangegaan. De Svb kende appellant een ouderdomspensioen toe naar de norm van een gehuwde, wat appellant betwistte. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, gezien de contacten tussen appellant en zijn partner.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat hij voldeed aan de voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven, zoals gesteld door de Svb. De Svb daarentegen meende dat het besluit correct was en door de rechtbank terecht was bevestigd. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat, hoewel appellant en zijn partner niet op hetzelfde adres wonen, dit niet automatisch betekent dat appellant recht heeft op een ongehuwdenpensioen. Het geregistreerd partnerschap brengt juridische gevolgen met zich mee, en appellant heeft in beginsel recht op een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde, tenzij er sprake is van duurzaam gescheiden leven.
De Raad concludeerde dat aan de voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven niet was voldaan. De feiten en omstandigheden toonden aan dat appellant en zijn partner, ondanks hun aparte woonadressen, nog steeds een zekere mate van zorg en financiële verwevenheid vertoonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet als ongehuwde kon worden aangemerkt voor de toepassing van de AOW.