ECLI:NL:HR:2012:BV1924
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- G. de Groot
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gezamenlijke huishouding in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2011, nr. 10/6284 WWB, betreffende een besluit ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden had op 23 november 2007 de aan belanghebbende toegekende uitkering ingevolge de WWB met ingang van 1 juli 2005 beëindigd en een bedrag aan bijstand teruggevorderd. Het bezwaar tegen dit besluit werd door de Bestuurscommissie op 7 december 2009 ongegrond verklaard. De Rechtbank te Dordrecht verklaarde het beroep tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad, die de uitspraak van de Rechtbank vernietigde voor zover het de terugvordering betreft en de Bestuurscommissie opdroeg een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen falen, omdat artikel 3, lid 3, van de WWB bepaalt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zorg voor elkaar dragen. De Hoge Raad stelt vast dat de Centrale Raad niet ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende en D hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Hoge Raad wijst erop dat gezamenlijke activiteiten, zoals samen op vakantie gaan, niet noodzakelijkerwijs gepaard hoeven te gaan met wederzijdse zorg in de zin van de wet. De Hoge Raad concludeert dat de Centrale Raad geen onjuiste opvatting heeft gehanteerd en dat de middelen die klagen over onvoldoende motivering en feitenonderzoek ook niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 15 juni 2012.