[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 september 2008, 08/1468 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 13 april 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2010. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1943, heeft op 21 november 2007 een aanvraag ingediend om, in de maand waarin hij 65 jaar wordt, in aanmerking te worden gebracht voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant heeft hierbij vermeld dat hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan, maar niet samenwoont met zijn partner.
1.2. Bij besluit van 20 december 2007 heeft de Svb aan appellant met ingang van mei 2008 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend berekend naar het bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft de Svb bij besluit van 14 maart 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 maart 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Kort samengevat heeft appellant aangevoerd dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner en dus recht heeft op een AOW-pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, aangezien hij en zijn partner op verschillende adressen wonen, hun financiën gescheiden houden, ieder een eigen vriendenkring hebben en veelal individueel op vakantie gaan en veel vaker niet dan wel met elkaar eten, drinken en slapen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de inhoud van de voor dit geding van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Appellant is een geregistreerd partnerschap aangegaan, zodat hij op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW gelijk wordt gesteld met een gehuwde pensioengerechtigde. Slechts indien appellant duurzaam gescheiden leeft van zijn partner moet hij op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW als een ongehuwde pensioengerechtigde worden aangemerkt.
4.3. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, is volgens vaste rechtspraak van de Raad van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of een hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door een hunner, als bestendig is bedoeld. Voorts heeft de Raad in zijn rechtspraak tot uitdrukking gebracht, zoals ook door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is verwoord, dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum of de datum van het aangaan van een geregistreerd partnerschap, van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.4. Uit de gedingstukken blijkt onder meer dat appellant en zijn partner elkaar ongeveer één of twee keer per week ontmoeten, dat zij regelmatig met elkaar eten en dat zij af en toe met elkaar op vakantie gaan, in de regel in de zomer. Reeds gelet hierop is de Raad met de rechtbank van oordeel dat in het geval van appellant geen sprake is van duurzaam gescheiden leven in de onder 4.3 bedoelde zin. De door appellant in hoger beroep aangevoerde omstandigheden, op grond waarvan hij meent dat hij wel duurzaam gescheiden leeft van zijn partner, maken dat niet anders.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.