ECLI:NL:RBDHA:2024:5041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL24.10274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Palestijnse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland indiende. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor asielaanvragen bij de lidstaat ligt waar de asielzoeker voor het eerst is geregistreerd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij slachtoffer is geworden van een pushback en mishandeling door de Kroatische autoriteiten. Hij stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, omdat hij vreest voor zijn veiligheid in Kroatië.

De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij de eiser kan aantonen dat dit in zijn geval niet geldt. De rechtbank concludeert dat eiser niet in staat is geweest om voldoende bewijs te leveren dat zijn situatie in Kroatië zo ernstig is dat de overdracht aan Kroatië een onevenredige hardheid zou betekenen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er geen aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig A. Toma. Verschenen is de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en stelt de Palestijnse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 10 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 13 september 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 10 november 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Sinds 25 november 2023 staat de verantwoordelijkheid van Kroatië vast.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is slachtoffer geworden van een pushback, daarnaast is hij mishandeld door de Kroatische autoriteiten en discriminatoir behandeld vanwege zijn her- en afkomst. Eiser is na zijn tweede inreis in detentie genomen en gedwongen zijn vingerafdrukken af te geven. Eiser is vervolgens niet toegelaten tot de asielprocedure, maar afgezet op een treinstation met de mededeling dat hij Kroatië moet verlaten. Eiser beroept zich ter onderbouwing op verscheidene uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [3] Eiser meent tot slot dat verweerder zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo is. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [4] bevestigd dat in het geval van Kroatië wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. Dat eiser in Kroatië stelt slachtoffer te zijn geworden van een pushback doet daaraan niet af. Immers met het claimakkoord hebben de autoriteiten van Kroatië de terugname van eiser geaccepteerd. Eiser zal daarom in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en eisers asielaanvraag zal in behandeling worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. De rechtbank ziet gelet daarop geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling af te wijken.
6. Het beroep van eiser op de uitspraken van zittingsplaats Haarlem leidt niet tot een ander oordeel. Immers de rechtbank is van oordeel dat, anders dan zittingsplaats Haarlem, verweerder de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden voldoende heeft betrokken in de beoordeling of ten aanzien van Kroatië uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder wijst er in dat verband terecht op dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser, die in het kader van de Dublinverordening gereguleerd wordt overgedragen, na overdracht in een staat van verregaande materiele deprivatie terecht zal komen als bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [6] Ook mag van eiser verwacht worden dat hij klaagt bij de autoriteiten van Kroatië of de daartoe aangewezen instanties in het geval van voorkomende problemen. Niet is gebleken dat dat voor eiser niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [7] volgt tot slot dat voornoemde door eiser aangevoerde omstandigheden niet van betekenis zijn voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt en op grond waarvan verweerder de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich zou moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft verder geen andere bijzondere individuele omstandigheden naar voren gebracht die maken dat overdracht van eiser aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Uitspraken van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15489, 10 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18085, 9 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350, van 18 januari 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:2567, 12 februari 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:1713, 26 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3881 en 8 maart 2024, NL24.3959 (nog niet gepubliceerd).
5.Bevestigd bij uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:288.
6.ECLI:EU:C:2019:218.