ECLI:NL:RBDHA:2024:5037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL24.12521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, geboren in 1997 en van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 21 maart 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte niet de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State en andere rechtbanken, maar concludeerde dat er inmiddels weer zicht op uitzetting was, ook voor ongedocumenteerden zoals eiser. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat er mogelijkheden waren voor identificatie van Algerijnse vreemdelingen, waardoor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier S.D.C.J. Verheezen, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
4. Eiser voert aan dat in het individuele geval van eiser er geen zicht op uitzetting bestaat naar Algerije binnen een redelijke termijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 4 mei 2022 [1] geoordeeld dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft op 9 november 2023 [2] geoordeeld dat er in gevallen weer zicht op uitzetting is naar Algerije. Dit blijkt ook uit enkele andere uitspraken van deze rechtbank. [3] Echter volgens eiser volgt uit deze uitspraken dat alleen zicht is op uitzetting indien de betreffende vreemdeling in het bezit is van een (kopie) identiteitsdocument. Anders dan in die zaken, beschikt eiser niet over een dergelijk identificerend document.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat ook ten aanzien van ongedocumenteerden, zoals eiser, er sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Vanaf december 2023 is gebleken dat Algerijnse vreemdelingen op basis van dacty [4] kunnen worden geïdentificeerd. In 2024 is van zes ongedocumenteerden de Algerijnse nationaliteit bevestigd en is de afgifte van een lp [5] toegezegd. Uit het dossier blijkt dat van eiser zijn vingerafdrukken zijn afgenomen zodat er geen reden is om aan te nemen dat in het geval van eiser geen lp zal worden verstrekt omdat eiser niet zou beschikken over een (kopie) identiteitsdocument. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de door verweerder verstrekte gegevens volgt dat er inmiddels weer zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije en er geen indicaties zijn dat dit in het geval van eiser anders is.
6. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.