ECLI:NL:RBDHA:2024:2111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 januari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat er nog steeds zicht is op uitzetting naar Algerije, onderbouwd met cijfers over lopende lp-aanvragen en nationaliteitsbevestigingen in 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt en dat er geen reden is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft eerder al de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en geconcludeerd dat deze rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 19 januari 2024. Eiser heeft gesteld dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt en dat er een fout is gemaakt bij het indienen van de lp-aanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er zicht op uitzetting is. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3994

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 7 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 januari 2024 (in de zaak NL24.542) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 januari 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Volgens eiser handelt de staatssecretaris onvoldoende voortvarend. Dat er een fout is gemaakt bij het indienen van de lp-aanvraag komt volgens eiser niet voor zijn risico en zou moeten leiden tot opheffing van de maatregel. Voorts stelt eiser dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt.
4. De staatssecretaris stelt dat de foutieve lp-aanvraag de volgende dag direct gecorrigeerd is en dat niet om die reden gesteld kan worden dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Voorts heeft de staatssecretaris op 26 januari 2024 en op 13 februari 2024 gerappelleerd op de lp-aanvraag en is er op 14 februari 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser.
4.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht nog steeds zicht op uitzetting naar Algerije aan te nemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst de staatssecretaris op de eerdere uitspraak van deze rechtbank inzake de oplegging van de bewaringsmaatregel. Voorts heeft de staatssecretaris cijfers voorgehouden over het aantal lp-aanvragen en nationaliteitsbevestigingen in 2024. In 2024 zijn in totaal 26 lp-aanvragen aanvragen gedaan waarvan er 10 tot een nationaliteitsbevestiging hebben geleid en bovendien is er eenmaal een lp afgegeven voor een gedwongen uitzetting. Tot slot heeft de consul in januari 2024 aangegeven in 2024 ook in gevallen van een ‘no-show’ onderzoek naar identiteit en nationaliteit te zullen doen, hetgeen uitzetting aannemelijker maakt.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt namelijk dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tweemaal (op 26 januari 2014 en op 13 februari 2024) gerappelleerd heeft op de lp-aanvraag van 18 januari 2024 en dat er op 14 februari 2024 een vertrekgesprek is gevoerd met eiser.
6. Voor het oordeel dat de inbewaringstelling in strijd is met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht omdat zicht op uitzetting ontbreekt ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende duidelijk heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser zicht op uitzetting naar Algerije kan worden aangenomen. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de omstandigheden waaronder op 4 oktober 2023 en op 12 december 2023 een lp is afgegeven voor een gedwongen vertrek vanuit vreemdelingenbewaring, ook op eiser van toepassing zijn. [1] De door de staatssecretaris gegeven cijfers bevestigen bovendien dat de afgifte van de lp op 4 oktober 2023 niet slechts incidenteel was; er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt.
6.1.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen, zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Algerijnse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.