ECLI:NL:RBDHA:2024:2111
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Algerije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 januari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat er nog steeds zicht is op uitzetting naar Algerije, onderbouwd met cijfers over lopende lp-aanvragen en nationaliteitsbevestigingen in 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt en dat er geen reden is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft eerder al de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en geconcludeerd dat deze rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 19 januari 2024. Eiser heeft gesteld dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt en dat er een fout is gemaakt bij het indienen van de lp-aanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er zicht op uitzetting is. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier.