ECLI:NL:RBDHA:2024:800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL24.542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 januari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had en een terugkeerbesluit had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3i, en de lichte gronden 4c en 4d, in samenhang voldoende waren om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De vreemdeling had niet aannemelijk gemaakt dat hij Nederland op voorgeschreven wijze was ingereisd en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank oordeelde ook dat er zicht op uitzetting naar Algerije was, omdat de vreemdeling in het bezit was van een kopie van zijn identiteitsdocument. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.542

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft ter zitting de gronden 4a en 4e laten vallen.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. Eiser stelt dat zware grond 3a hem niet kan worden tegengeworpen, omdat een asielzoeker niet kan worden verweten dat hij Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd. Verder stelt eiser dat grond 3d ten onrechte is tegengeworpen, nu zijn identiteit en nationaliteit bekend zijn omdat hij een kopie van zijn paspoort en geboorteakte heeft overgelegd. Verder heeft eiser aangegeven dat hij vrijwillig wil vertrekken (3i).
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit ontvangen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3i, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nederland op voorgeschreven wijze is ingereisd, hij heeft immers verklaard dat hij illegaal is ingereisd en dat zijn paspoort in Algerije ligt. Dat eiser stelt dat hij als asielzoeker is ingereisd, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Verder is eiser met onbekende bestemming vertrokken, zodat hij zich enige tijd aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser op 13 december 2021 een terugkeerbesluit heeft ontvangen en niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan zijn plicht Nederland te verlaten. De enkele stelling van eiser dat hij wil meewerken aan terugkeer zonder daadwerkelijke acties in dat kader te ondernemen is onvoldoende. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het voor risico van eiser komt dat een eerder IOM traject is stopgezet omdat hij in strafrechtelijke detentie zat. Tot slot heeft de staatssecretaris terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt over een vaste woon- of verblijfsplaats te beschikken noch over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3d niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Eiser heeft terecht gesteld dat hij meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit door verschillende kopieën van documenten te overleggen, waaronder een kopie van zijn paspoort te overleggen
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen. Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft toegelicht waarom niet weer voor een vrijheidsbeperkende locatie is gekozen. Eiser had opnieuw middels het vrijwillige terugkeertraject contact kunnen opnemen met het IOM.
5.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekken aan het toezicht dat daaruit volgt, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De staatssecretaris heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat eerder door middel van plaatsing op de vrijheidsbeperkende locatie is getracht om eiser te bewegen mee te werken aan terugkeer. Echter heeft eiser zich toen niet gehouden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de vrijheidsbeperkende maatregel door zich buiten de gemeente Westerwolde te begeven. De staatssecretaris stelt zich daarnaast terecht op het standpunt dat het vervolgens voor eisers eigen risico komt dat het IOM traject is stopgezet, omdat eiser in strafrechtelijke detentie zat. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, omdat de Algerijnse autoriteiten geen onderdanen terugnemen die gedwongen moeten terugkeren.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt en dat in het geval van eiser wel zicht op uitzetting naar Algerije kan worden aangenomen. Op 4 oktober 2023 is een laissez passer (lp) afgegeven door de Algerijnse autoriteiten ten behoeve van een gedwongen terugkeer naar Algerije in de situatie dat de vreemdeling in het bezit was van een kopie van zijn identiteitsdocument. Daarom neemt de staatssecretaris in die situatie, dus als de vreemdeling in het bezit is van een (kopie) identiteitsdocument, weer terecht zicht op uitzetting naar Algerije aan. De rechtbank wijst op rechtsoverweging 7.4. van haar uitspraak van 9 november 2023 [2] . Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat op 12 december 2023 in eenzelfde situatie eveneens een lp is verstrekt door de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat DT&V voor eiser beschikt over een kopie van zijn paspoort, zodat in het geval van eiser geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de Algerijnse autoriteiten geen lp zullen afgeven. Verder heeft de staatssecretaris op 10 januari 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en is op 18 januari 2024 de lp-aanvraag verzonden naar de Algerijnse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.