Overwegingen
1. Eiseres heeft ter zake van de inschrijving in het kentekenregister van de volgende auto’s op aangiften Bpm voldaan:
Zaaknummer
Auto
Datum eerste toelating
Datum voldoening
Datum tenaamstelling
SGR 22/7441
Mercedes Benz GLE 450
25-08-2020
11-10-2021
12-10-2021
SGR 22/7446
Audi A6
06-08-2020
12-11-2021
20-11-2021
SGR 22/7452
Mercedes Benz S 350 D
11-08-2020
13-10-2021
15-10-2021
2. De volgens de aangiften verschuldigde Bpm is berekend aan de hand van de koerslijst marge (SGR 22/7441), koerslijst AutotelexPro (SGR 22/7446) en de koerslijst X-ray (SGR 22/7452).
3. Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar gedateerd 3 november 2022 zijn de bezwaren betrekking hebbend op de zaaknummers SGR 22/7441 en SGR 22/7446 ongegrond verklaard. Het bezwaar betrekking hebbend op zaaknummer SGR 22/7452 is gegrond verklaard. Hierbij is een teruggaaf verleend van € 242 op basis van artikel 16a Wet Bpm.
4. In geschil is de hoogte van de verschuldigde Bpm. Meer specifiek is onder andere in geschil:
- of sprake is van een ex-rental;
- van welke CO2-uitstoot dient te worden uitgegaan;
- of de hoorplicht is geschonden;
- of recht bestaat op leeftijdskorting;
- of een correctiefactor dient te worden toegepast in verband met de staat van het interieur en exterieur van de auto (zaaknummer 22/7446);
- of sprake is van een heffing in strijd met het Unierecht;
- of de rechtbank verplicht is tot het stellen van prejudiciële vragen;
- of verweerder proceskosten voor de bezwaarfase had moeten toekennen;
- de hoogte en de verschuldigdheid van griffierecht;
- of wettelijke rente verschuldigd is over het griffierecht;
- of verweerder artikel 16a Bpm ambtshalve mag toepassen.
5. Ter zitting heeft verweerder zich aangesloten bij het standpunt van eiseres dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023de volgende teruggaven moeten worden verleend: € 236 (zaaknummer SGR 22/7441), € 20 (zaaknummer SGR 22/7446) en € 118 (zaaknummer SGR 22/7452). De beroepen zijn om die reden gegrond verklaard.
6. Eiseres stelt dat moet worden aangesloten bij de waarde van een auto met een verhuurverleden (ex-rental) en dat daarom de verschuldigde belasting moet worden verminderd met 10%. Het zijn van een ex-rental is echter een concreet aanwijsbaar onderscheidende eigenschap van de auto; een niet ex-rental auto bevindt zich ten opzichte van ex-rental auto’s dan ook niet in een concurrentieverhouding als bedoeld in het arrest van het HvJ EU van 19 december 2013. Eiseres heeft niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat de hier in geding zijnde auto’s ex-rental auto’s zijn. Er is dan ook geen aanleiding desalniettemin uit te gaan van een referentievoertuigen met een verhuurverleden.
7. Eiseres stelt dat zij als gevolg van de overgang van de NEDC meetmethode naar de WLTP meetmethode is uitgegaan van een te hoge CO2-uitstoot van de auto’s. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in de aangiftes is uitgegaan van een te hoge CO2-uitstoot. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om uit te gaan van een lagere CO2-uitstoot dan in de aangiftes is vermeld.
8. Voorafgaande aan het doen van uitspraak op bezwaar is eiseres drie maal uitgenodigd voor een hoorgesprek op 8 maart 2022, te weten bij brief van 25 januari 2022, 4 februari 2022 en 10 februari 2022. Deze brieven zijn per aangetekende post aan de gemachtigde van eiseres gezonden. Deze aangetekende poststukken zijn door gemachtigde geweigerd en vervolgens retour ontvangen door verweerder. Genoemde brieven zijn eveneens per gewone post aan gemachtigde van eiseres gezonden. Verweerder heeft de onderhavige dossiers tevens digitaal aan gemachtigde van eiseres aangeboden. Gemachtigde heeft echter geen gebruik gemaakt van zijn inzagerecht door niet in te loggen. Verweerder heeft ook per e-mail een uitnodiging gestuurd voor het hoorgesprek via WebEx. Gemachtigde van eiseres heeft niet ingelogd via WebEx om deel te nemen aan het hoorgesprek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres voldoende gelegenheid geboden om te worden gehoord. Gemachtigde heeft hier geen gehoor aan gegeven. Dat gedurende de bezwaarfase geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden komt dan ook voor rekening en risico van eiseres. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake. De rechtbank zal de onderhavige zaken dan ook niet terugwijzen naar verweerder zoals eiseres heeft verzocht.
9. De rechtbank begrijpt eiseres zo, dat zij aanvoert dat het vereiste dat voorafgaand aan de registratie de BPM moet worden betaald in strijd is met het Unierecht. Zij voert daartoe aan dat de BPM die nog rust op binnenlandse gebruikte auto’s en die bij wijziging van de tenaamstelling van het kenteken vermeld wordt op de factuur, in veel gevallen door de koper pas na de wijziging van het kenteken wordt betaald aan de verkoper. Bij de aanschaf van een auto uit het buitenland is dat niet mogelijk, omdat geen kenteken wordt afgegeven zolang de BPM niet is betaald. Eiseres stelt dat sprake is van een maatregel van gelijke werking in de zin van artikel 110 VWEU. Met de huidige regeling wordt de keuze van de koper immers beïnvloed in het voordeel van de auto die zich al op de Nederlandse markt bevindt. Het is een keuze van de fiscale wetgever om eerder te heffen dan het moment waarop de registratie is voltooid, zodat deze maatregel volgens eiseres bij de fiscale beoordeling van het geschil hoort.
10. De rechtbank overweegt dat het feit dat registratie ná aangifte plaatsvindt niet primair voortvloeit uit de Wet BPM en dus als uitgangspunt niet bij de fiscale beoordeling hoort.Als de BPM niet wordt betaald, wordt het kenteken voor de auto niet verstrekt. Een afwijzing van de verstrekking van het kenteken is niet een beslissing die vatbaar is voor beroep bij de belastingrechter. De rechtbank zal er veronderstellende wijs van uitgaan dat eiseres het oog heeft op artikel 6, tweede lid, van de Wet BPM. Deze regeling is naar het oordeel van de rechtbank echter niet in strijd met het Unierecht. Daarbij is van belang dat er standaard (op basis van goedkeurend beleid in het Kaderbesluit BPM, nr. 2017/1135M) rekening wordt gehouden met een termijn van vijf werkdagen tussen de aangifte en registratie. De rechtbank acht het aannemelijk dat in het merendeel van de gevallen die termijn genoeg is om de registratie af te ronden. Voor zover dat in het individuele geval niet lukt, bestaat recht op leeftijdskorting. De door eiseres enkel ingenomen stelling dat de leeftijdskorting moet worden verleend, zonder de voor de beoordeling van die stelling relevante data te noemen (per auto), is daartoe onvoldoende.
Correctiefactor interieur/exterieur (zaaknummer SGR 22/7446)
11. Eiseres stelt dat zij bij de aangifte ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid bij de koerslijst AutotelexPro de slechte staat van het interieur en exterieur van de auto’s aan te vinken. Eiseres heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat de staat van het interieur en exterieur van de auto inderdaad zodanig slecht is dat een waardevermindering op de koerslijst gerechtvaardigd is. Anders dan eiseres kennelijk meent, mag daar niet standaard van worden uitgegaan.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat sprake is van een met het Unierecht strijdig verschil in heffingsmodaliteiten en verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022. Voor het rentenadeel dat eiseres stelt te ondervinden van het moeten voldoen van de belasting voorafgaand aan de tenaamstelling van het kenteken, dient eiseres zich te wenden tot de civiele rechter.
13. De rechtbank is niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. Een dergelijke verplichting volgt ook niet uit artikel 267 VWEU. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen.
14. Het bezwaar betrekking hebbend op zaaknummer SGR 22/7452 is gegrond verklaard. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. Verweerder heeft in de bezwaarfase op grond van artikel 16a Wet Bpm voor een bedrag van € 242 teruggave verleend. Op grond van het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In belastingzaken zal in gevallen waarin de belastingplichtige een te hoog belastingbedrag op aangifte betaalt, een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid zich in het algemeen niet voordoen. Bij het voldoen van Bpm op aangifte was eiseres in de gelegenheid om een verdere vermindering in aanmerking te nemen. Van die gelegenheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt. De stukken van het geding bieden geen aanwijzing dat aan het niet in aanmerking nemen van die vermindering een onrechtmatige handeling van verweerder ten grondslag lag, dan wel een ander onrechtmatig overheidshandelen dat voor rekening van verweerder moet komen.
15. Eiseres heeft aangevoerd dat het in strijd is met het Unierecht om vooraf griffierecht te moeten betalen. Het bepaalde in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest verzet zich uitsluitend tegen de heffing van griffierecht indien dit een wezenlijke belemmering voor de toegang tot de rechter vormt. Van eiseres is in onderhavige zaken geen griffierecht geheven zodat van een belemmering voor toegang tot de rechter geen sprake kan zijn.
16. Voor een rentevergoeding over het griffierecht bestaat, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding.
Ambtshalve toepassing artikel 16a Bpm
17. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de teruggave op grond van artikel 16a Bpm met betrekking tot zaaknummer SGR 22/7452 niet ambtshalve had moeten toepassen maar van rechtswege de teruggaaf had moeten verlenen. Eiseres beroept zich hierbij op een uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2021. In genoemde zaak was het bezwaar ongegrond verklaard en artikel 16a Bpm vervolgens ambtshalve toegepast. Onderhavige zaak met zaaknummer SGR 22/7452 is niet vergelijkbaar aangezien het bezwaar gegrond is verklaard. Deze grief van eiseres behoeft derhalve geen verdere behandeling.
Immateriële schadevergoeding
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (isv). De rechtbank merkt de onderhavige bezwaren en beroepen voor wat betreft de isv aan als samenhangende zaken. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de uitspraken op bezwaar op dezelfde data zijn gedaan en dat de zaken in de beroepsfase gezamenlijk zijn behandeld op de zitting van 27 februari 2024. Daarnaast hebben de zaken in hoofdzaak betrekking op dezelfde onderwerpen. Het gaat om procedures inzake voldoening van Bpm op aangiften, waarin telkens nagenoeg dezelfde geschilpunten ter discussie staan. De oudste bezwaarschriften zijn door verweerder ontvangen op 22 november 2021 (zaaknummers SGR 22/7441 en SGR 22/7452) en verweerder heeft de uitspraken op bezwaar gedaan op 3 november 2022. De uitspraak van de rechtbank is op 12 maart 2024 gedaan. Dat is dus ruim twee jaar en drie maanden na indiening van het oudste bezwaarschrift, zodat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden. Deze overschrijding is volledig toe te rekenen aan verweerder.
19. Voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade is de mate waarin belanghebbende daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang, behoudens bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in onderhavige zaak niet gebleken. Uit de overgelegde machtiging volgt dat schadevergoedingen aan de gemachtigde moeten worden uitbetaald, maar niet dat ze aan hem toekomen. In zoverre verschilt onderhavige zaak van de zaak waarin gerechtshof Den Haag op 13 juli 2023uitspraak heeft gedaan. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500.
20. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen proceskosten moet worden toegekend omdat de gegronde beroepen niet aan hem te wijten zijn en eerst uit het arrest van Hoge Raad van 22 december 2023volgt dat in onderhavige zaken de af te dragen Bpm te hoog is vastgesteld.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875, een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaken en een factor 1 wegens samenhang).
22. Voor een integrale proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Uit de gedingstukken en hetgeen eiseres heeft gesteld, valt niet op te maken dat verweerder zodanig ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld dat daarin grond is gelegen om van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand af te wijken. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb is dan ook niet gebleken. Al hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, maakt ook niet dat daarvan sprake is. Uit het Unierecht volgt dat nationale bepalingen op procesrechtelijk gebied er niet toe mogen leiden dat de verwezenlijking van de aanspraken die een belanghebbende aan het unierecht kan ontlenen, onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. Het enkele feit dat de vergoeding van proceskosten waarop ingevolge het Bpb aanspraak kan worden gemaakt, wellicht de werkelijk gemaakte kosten slechts voor een deel dekt, is onvoldoende om te concluderen dat het Bpb in strijd is met het bepaalde in artikel 47 van het Handvest.
23. Aangezien in deze zaken geen griffierechten zijn geheven, bestaat er geen aanleiding verweerder op te dragen griffierechten te vergoeden aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2024.
Afschrift verzonden aan partijen op: