ECLI:NL:RBDHA:2024:2692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
NL23.22897, N23.22899, NL23.22901 en N23.22903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Russische gezinsleden met vrees voor vervolging en dienstweigering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een gezin van Russische nationaliteit behandeld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun asielaanvragen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat de staatssecretaris zijn gewijzigde standpunt over de door eiser gestelde vrees voor vervolging wegens dienstweigering onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw voornemen uit te brengen, waarover eisers hun zienswijze kunnen indienen. De rechtbank behandelt de asielmotieven van eisers, waaronder de vrees voor gedwongen besnijdenis van hun dochters, bedreigingen door de ex-man van eiseres, en de toegedichte homoseksualiteit van eiser. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vrees voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt, en dat de samenhang tussen de aanvragen van eisers, die een gezin vormen met minderjarige kinderen, een belangrijke rol speelt in de beslissing. De rechtbank wijst op motiveringsgebreken in het bestreden besluit en concludeert dat de staatssecretaris de bevindingen van verschillende onderzoeken niet in onderlinge samenhang heeft beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in asielprocedures, vooral wanneer minderjarige kinderen betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22897, NL23.22899, NL23.22901 en NL23.22903

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum], V-nummer: [nummer]
[naam], eiseres
geboren op [geboortedatum], V-nummer: [nummer]
mede namens hun minderjarige dochters:
[naam]
geboren op [geboortedatum], V-nummer: [nummer]
[naam]
geboren op [geboortedatum], V-nummer: [nummer]
allen van Russische nationaliteit,
hierna samen: eisers
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eisers tegen de besluiten van de staatssecretaris van 4 augustus 2023 waarbij hun asielaanvragen zijn afgewezen (de bestreden besluiten).
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen van eisers gegrond zijn, omdat de staatssecretaris zijn gewijzigde standpunt over de door eiser gestelde vrees voor vervolging wegens dienstweigering onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd.
1.2.
Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek en de samenhang tussen de aanvragen van eisers, die een gezin vormen met minderjarige kinderen, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan beide bestreden besluiten te vernietigen. De staatssecretaris krijgt de opdracht een nieuw voornemen uit te brengen, waarover eisers hun zienswijze kunnen indienen. Vervolgens dient de staatssecretaris een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers. Bij het nemen van een nieuw besluit moet de staatssecretaris rekening houden met wat de rechtbank heeft geoordeeld in deze uitspraak. Met het oog op het vervolg van de procedure heeft de rechtbank in deze uitspraak zoveel mogelijk aangevoerde beroepsgronden behandeld.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

De eerste aanvraag
2. Eiser heeft op 20 juni 2018 een asielaanvraag ingediend. Hier heeft hij aan ten grondslag gelegd dat hij werd benaderd door een man die zijn grond wilde kopen. Na het afslaan van dat aanbod, zou eiser problemen hebben gekregen en zijn mishandeld. De staatssecretaris achtte de problemen en mishandelingen ten gevolge van het niet verkopen van de grond niet geloofwaardig en heeft de aanvraag op 9 december 2019 afgewezen als ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
2.1.
Eiseres heeft op 5 september 2018 een asielaanvraag ingediend. Eiseres legde daaraan ten grondslag dat ze bang was vermoord te worden door haar ex-man, waarmee ze eerder in Noorwegen verbleef. Samen hebben ze drie minderjarige zoons die nog in Noorwegen wonen. Daarnaast is ze bang dat haar huidige echtgenoot, eiser, vermoord zal worden vanwege zijn problemen. De staatssecretaris achtte de bedreigingen met mishandeling door de ex-man geloofwaardig, maar niet dat zij door hem zal worden vermoord. Ook heeft de staatssecretaris niet geloofwaardig geacht dat de echtgenoot van eiseres vermoord zal worden door zijn problemen. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres daarom afgewezen als ongegrond. Dat besluit had ook betrekking op de oudste dochter.
2.2.
De tegen de onder 2.1 en 2.2 genoemde besluiten ingestelde beroepen zijn op 16 juli 2020 door deze rechtbank, zittingsplaats (zp) Den Haag, ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft de hoger beroepen tegen deze uitspraken van de rechtbank op 6 januari 2021 ongegrond verklaard en de uitspraken van de rechtbank bevestigd. De afwijzingen van de asielaanvragen van eisers staan daarmee in rechte vast.
De tweede aanvraag
3. Eisers hebben op 31 juli 2020 een asielaanvraag gedaan in Noorwegen. Op 19 oktober 2021 zijn eisers in het kader van de Dublinverordening door de autoriteiten van Noorwegen overgedragen aan Nederland.
3.1.
Eisers hebben op 16 december 2021 een opvolgende aanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvragen op 24 december 2021 buiten behandeling gesteld omdat eisers niet alle gevraagde informatie hadden overgelegd.
De derde aanvraag
4. Op 20 januari 2022 hebben eisers opnieuw een asielaanvraag ingediend. De aanvraag ging vergezeld van een begeleidend schrijven van hun toenmalige gemachtigde en een brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) over vrouwenbesnijdenis in Rusland en meer specifiek in Ingoesjetië.
4.1.
De staatssecretaris heeft eisers op 14 februari 2023 bericht voornemens te zijn de opvolgende aanvragen af te wijzen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft op 15 februari 2023 zijn zienswijze over het voornemen kenbaar gemaakt en daarbij een oproep meegestuurd voor de militaire dienst. Ook eiseres heeft op 15 februari 2023 haar zienswijze ingediend. Bij haar zienswijze zijn foto’s gevoegd waarop de broer van eiseres als lid van de oproerpolitie te zien zou zijn. Ook heeft zij een brief van 5 januari 2023 van de Noorse kinderbescherming bijgevoegd over haar zoons.
4.2.
Op 6 april 2023 is eiser aanvullend gehoord.
4.3.
De staatssecretaris heeft op 4 augustus 2023 in de verlengde asielprocedure de bestreden besluiten genomen, waartegen de beroepen van eisers zich richten. De opvolgende aanvragen van eiser, eiseres en de oudste dochter zijn afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. De (eerste) aanvraag van de jongste dochter is afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw.
4.4.
Op 16 augustus 2023 heeft de gemachtigde van eiser verzocht de behandeling van de beroepen aan te houden, omdat eiser een kopie van een oproep voor militaire dienst van 19 oktober 2022 in zijn bezit heeft gekregen en een document van 16 november 2022 waaruit blijkt dat hij voor de rechter moet verschijnen omdat hij niet heeft voldaan aan de oproep. De staatssecretaris heeft aangegeven de originelen, die onderweg zijn, te willen onderzoeken op echtheid.
4.5.
Op 17 november 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank bericht dat het documentenonderzoek door het Bureau Documenten (BDoc) is afgesloten en de beroepen op zitting kunnen worden behandeld. De staatssecretaris heeft de verklaring van onderzoek van BDoc op 3 januari 2024 aan het dossier toegevoegd.
4.6.
Bij brief van 2 januari 2024 hebben eisers gronden ingediend.
4.7.
De staatssecretaris heeft op 19 januari 2024 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
4.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2024 op zitting behandeld, samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening [1] . Aan de zitting hebben deelgenomen: eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
5. De rechtbank heeft besloten tot gevoegde behandeling op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deels dezelfde asielmotieven worden aangevoerd en de uitkomst in het beroep van de één gevolgen heeft voor de anderen. [2] De voeging leidt ertoe dat de rechtbank één uitspraak doet.
5.1.
De rechtbank geeft hierna allereerst een beschrijving van de asielrelazen van eisers en de daarop gebaseerde bestreden besluiten. Vervolgens bespreekt de rechtbank de aangevoerde beroepsgronden. Daarna volgen de conclusie en de beslissing.
Het asielrelaas van eiser
6. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Rusland te vrezen heeft, omdat zijn omgeving ten onrechte denkt dat hij homoseksueel is. Eiser had een homoseksuele vriend, [naam]. Toen eiser en [naam] in 2015 samen op vakantie waren, vielen hun beider families het vakantiehuis binnen en hebben ze eiser en [naam] mishandeld en gedwongen de waarheid over hun geaardheid te vertellen. Toen eiser en [naam] bleven ontkennen, zijn de familieleden vertrokken en verontschuldigden ze zich. [naam] is later, toen eiser in Noorwegen was, gedood door diens familie. Eiser heeft gehoord dat zijn familie hem ook wil doden. Verder heeft eiser verklaard reservist te zijn en dat hij is opgeroepen door de militaire dienst. Ten slotte vreest eiser dat zijn dochters bij terugkeer naar Rusland gedwongen zullen worden besneden.
6.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Toegedichte homoseksualiteit.
6.2.
De staatssecretaris heeft het eerste element geloofwaardig geacht. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het tweede element ongeloofwaardig is. Volgens de staatssecretaris is sprake van tegenstrijdigheden. Ook zijn de verklaringen van eiser op onderdelen vaag, summier en ongerijmd volgens de staatssecretaris.
6.3.
Ten aanzien van de besnijdenis heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser deze vrees niet aannemelijk heeft weten te maken.
6.4.
Ten aanzien van de oproep en gestelde dienstweigering heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er vanuit wordt gegaan dat eiser een oproep heeft ontvangen en daaraan geen gehoor heeft gegeven, maar dat er geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging. In het verweerschrift is de staatssecretaris teruggekomen van het standpunt dat het geloofwaardig is dat eiser is opgeroepen voor de militaire dienst.
Het asielrelaas van eiseres
7. Eiseres heeft asiel aangevraagd, omdat haar ex-man haar weer heeft bedreigd toen zij in Noorwegen was. Daar was zij van 31 juli 2020 tot 19 oktober 2021. Haar ex-man heeft aangegeven dat eiseres het niet zal overleven als ze terugkeert naar Grozny zonder zijn kinderen. Haar ex-man verwijt haar dat hij is uitgezet uit Noorwegen en dat de kinderen uit huis zijn geplaatst. Verder stelt eiseres dat haar broer uit Tsjetsjenië is gevlucht en wordt gezocht door de autoriteiten. Hij werkte daar lang bij de oproerpolitie en heeft veel kennis over illegale praktijken binnen dat apparaat in Tsjetsjenië. Eiseres weet niet waar hij is, maar stelt dat zij door de autoriteiten op zijn vlucht zal worden aangesproken en daarvoor mogelijk ook zal worden vervolgd. Ten slotte vreest eiseres dat haar dochters bij terugkeer naar Rusland gedwongen zullen worden besneden.
7.1.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Nieuwe bedreigingen door de ex-man.
7.2.
De staatssecretaris heeft beide relevante elementen geloofwaardig geacht, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat deze elementen niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij of haar kinderen bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade.
7.3.
Ten aanzien van de besnijdenis heeft de staatssecretaris zich, net als bij eiser, in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat deze vrees niet aannemelijk is.
7.4.
Ten aanzien van de broer heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres haar vrees voor de Russische autoriteiten vanwege de gestelde vlucht van haar broer uit het land niet aannemelijk is.
Beroepsgronden
8. De rechtbank beoordeelt de beroepen aan de hand van de beroepsgronden van eisers, die hierna worden besproken in de volgende volgorde:
  • Verwijzing naar het voornemen;
  • Besnijdenis dochters;
  • Bedreigingen ex-man;
  • Toegedichte homoseksualiteit;
  • Dienstweigering.
8.1.
Hoewel de staatssecretaris de besnijdenis en de dienstweigering niet heeft aangemerkt als relevante elementen, heeft hij over beide aspecten feitelijk wel een standpunt ingenomen in het bestreden besluit. Deze standpunten zal de rechtbank daarom toetsen. [3] De staatssecretaris heeft ook een standpunt ingenomen over de vrees voor de Russische autoriteiten vanwege de gestelde vlucht van de broer van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat hiertegen geen gronden zijn aangevoerd. Dat onderdeel bespreekt de rechtbank dan ook niet. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting verklaard dat de algemene beroepsgrond over het belang van de kinderen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind geen bespreking behoeft.
8.2.
Zoals onder 1.1 aangegeven, komt de rechtbank tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verwijzing naar het voornemen
9. Eisers vinden dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, omdat wordt verwezen naar het voornemen. Dit is volgens eisers in strijd met artikel 3:47 van de Awb.
9.1.
De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak volgt dat het aanvaardbaar is dat ter motivering van een besluit wordt verwezen naar schriftelijke stukken, opgesteld ter voorbereiding van het besluit, mits deze uiterlijk tegelijk met het besluit ter kennis van de betrokkene zijn gebracht en in voldoende mate inzicht bieden in de feitelijke en juridische grondslag van het genomen besluit. [4] In asielprocedures komt dit veelvuldig voor en uit de rechtspraak van de Afdeling blijkt niet dat dit in strijd is met de motiveringsverplichtingen uit de Awb. [5] In algemene zin is het naar het oordeel van de rechtbank dan ook mogelijk om voor de motivering van een besluit te verwijzen naar een voornemen. De vraag of de motivering in een individueel geval aan de eisen van kenbaarheid en inzichtelijkheid voldoet, kan alleen worden beantwoord in relatie tot de concrete inhoud en complexiteit van het betreffende besluit. [6]
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de motivering van de bestreden besluiten, voor zover in die besluiten en de voornemens neergelegd, in voldoende mate inzicht in de feitelijke en juridische grondslag waarop de besluiten zijn gebaseerd en is voldaan aan de eisen van kenbaarheid en inzichtelijkheid. Van strijd met de artikelen 3:2, 3:46 en 3:47 van de Awb is daarom geen sprake door de verwijzing naar het voornemen.
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Besnijdenis dochters
10. Volgens eisers moet bij terugkeer naar Ingoesjetië worden gevreesd voor gedwongen besnijdenis van hun dochters. Eisers wijzen op het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2023/17, waarin is vermeld dat wordt aangenomen dat er geen sprake is van een binnenlands beschermingsalternatief voor vrouwen uit Ingoesjetië die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor huiselijk of seksueel geweld. Verder wijzen eisers op passages uit het Algemeen Ambtsbericht Russische Federatie (Ambtsbericht Rusland). [7]
10.1.
Volgens de staatssecretaris is in het ambtsbericht aangegeven dat vrouwelijke genitale verminking voorkomt, maar dat niet bekend is op welke schaal dit voorkomt in de Noordelijke Kaukasus. De staatssecretaris heeft daarbij van belang geacht dat uit de door eisers bij de opvolgende aanvraag overgelegde stukken, een brief van VWN met bijlagen, niet blijkt dat iedereen in het herkomstgebied van eiser wordt besneden. Verder blijkt volgens de staatssecretaris uit de door eisers overgelegde stukken dat besnijdenis vooral thuis voorkomt en door familieleden wordt uitgevoerd. De staatssecretaris heeft de vrees voor besnijdenis van de dochters van eisers niet aannemelijk geacht, omdat eiser en eiseres beiden weinig kennis hadden over de praktijk van besnijdenis, allebei tegen besnijdenis zijn, niet is aangevoerd dat de dochters te vrezen zouden hebben voor besnijdenis door de familie van eiser en het niet aannemelijk is dat de dochters in contact zouden komen met oudsten die hen hieraan kunnen onderwerpen.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vrees voor besnijdenis niet aannemelijk is gemaakt. De door eisers overgelegde informatie en hun verwijzingen naar de WBV 2023/17 en het Ambtsbericht Rusland maken dat niet anders. Dat er sprake is van seksueel geweld en dat vrouwelijke genitale verminking voorkomt in Ingoesjetië is een omstandigheid die de staatssecretaris heeft betrokken bij zijn beoordeling. De staatssecretaris heeft afdoende gemotiveerd waarom de vrees hiervoor in het geval van de dochters van eisers niet aannemelijk is.
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bedreigingen ex-man
11. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris veel te gemakkelijk is voorbijgegaan aan de vrees die zij voor haar ex-man heeft en onvoldoende rekening heeft gehouden met de veranderingen in het land van herkomst sinds de eerdere procedure in 2019. Eiseres wijst op het Ambtsbericht Rusland, waarin is aangegeven:
"Volgens een bron lopen met name vrouwen in Tsjetsjenië, Dagestan en Ingoesjetië risico op mishandeling door familieleden. Als zij proberen de familie te verlaten, gaan de familieleden naar hen op zoek, waarbij zij vaak hulp krijgen van de plaatselijke FSB, waaronder zowel de opsporingstak als de grenspolitie van de FSB. Bij een poging om Rusland te verlaten, worden de familieleden regelmatig door de FSB geïnformeerd en wachten zij vervolgens bij de grens hun gevluchte familielid op.” [8]
11.1.
De staatssecretaris heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de bedreigingen door de ex-man van eiseres in het besluit van 9 december 2019 al geloofwaardig zijn geacht, maar dat de vrees niet aannemelijk en onvoldoende zwaarwegend is bevonden. Het besluit van 9 december 2019 is onherroepelijk geworden. Volgens de staatssecretaris zijn de verklaringen van eiseres over de drie gestelde nieuwe bedreigingen naar aard en inhoud gelijk aan hetgeen eerder is meegewogen en is geen sprake van een aanhoudende en geïntensiveerde dreiging, omdat de bedreigingen na vertrek uit Noorwegen zijn gestopt. De staatssecretaris heeft verder overwogen dat de verklaringen van eiseres ongerijmd zijn en afbreuk doen aan de aannemelijkheid van haar gestelde vrees voor haar ex-man. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris aangegeven dat de geciteerde passage uit Ambtsbericht Rusland niet van toepassing is op de situatie van eiseres, omdat zij en haar ex-man al geruime tijd geleden, voor 2012 [9] , in Noorwegen zijn gescheiden en eiseres Rusland nadien heeft verlaten.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om tot een andere conclusie te komen over de vrees voor de bedreigingen door de ex-man van eiseres dan in het besluit van 9 december 2019 is gedaan. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de vrees voor haar ex-man niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt.
11.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Toegedichte homoseksualiteit
12. Eiser bestrijdt dat sprake is van tegenstrijdigheden in zijn verklaringen over de hem toegedichte homoseksualiteit. Het kan het hem niet worden toegerekend dat zijn vorige gemachtigde bij de aanvraag abusievelijk heeft aangegeven dat eiser tot de LHBTIQ+-gemeenschap behoort. Ook over de gebeurtenissen met zijn vriend [naam] stelt eiser niet tegenstrijdig te hebben verklaard. De staatssecretaris heeft volgens hem niet goed gemotiveerd waarom eiser vaag en ongerijmd zou hebben verklaard over de gebeurtenis dat [naam] en hij door hun beide families zijn mishandeld. Eiser wijst op het Ambtsbericht Rusland waarin op pagina 25 wordt gesproken over geweld van familieleden tegen LHBTIQ+-personen. Evenmin is tegenstrijdig verklaard over de aanwezigheid van familie. Eiser doelde op afstammelingen met dezelfde achternaam. Er is sprake van een miniem verschil, waarbij de vertaling door de tolk ook een rol kan hebben gespeeld.
12.1.
Volgens de staatssecretaris heeft eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag strijdig verklaard ten opzichte van hetgeen in het begeleidend schrijven bij de herhaalde aanvraag is aangevoerd. Hierbij gaat het allereerst om zijn seksuele gerichtheid. In het begeleidend schrijven van 19 januari 2023 geeft de toenmalige gemachtigde van eisers aan dat eiser ‘behoort tot de LHBTIQ+-gemeenschap’ en zijn ‘seksuele gerichtheid’ naar alle waarschijnlijkheid bekend is geworden bij de autoriteiten. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 10 februari 2023 heeft eiser aangegeven dat hij niet homoseksueel is, maar dat dit hem wordt toegedicht. [10] Eiser heeft aangegeven dat dit misschien komt omdat hij telefonisch met de gemachtigde heeft gesproken. [11] Volgens de staatssecretaris valt niet in te zien dat over een dusdanig zwaarwegend element een dergelijk misverstand kan ontstaan en dat dit niet eerder gecorrigeerd is. In de tweede plaats is volgens de staatssecretaris sprake van een tegenstrijdigheid tussen de aanvraag en het gehoor opvolgende aanvraag over [naam]. In het begeleidend schrijven bij de aanvraag is aangegeven dat een vriend zou zijn opgepakt, waardoor de seksuele gerichtheid van eiser naar alle waarschijnlijkheid bij de autoriteiten bekend is geraakt. In het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat [naam] waarschijnlijk door zijn familie is gedood en dat hij niet weet of [naam] is overgedragen aan de autoriteiten. [12] De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de voornoemde punten terecht als tegenstrijdigheden heeft aangemerkt.
12.2.
Volgens de staatssecretaris is het vaag en ongerijmd dat familieleden van eisers en [naam] enkel op basis van geruchten en vermoedens schijnbaar vanuit het niets overgaan tot het middels gebruikmaking van extreem geweld afdwingen van een bekentenis over de geaardheid van betrokkene. Eiser heeft verklaard dat de families tijdens dit incident uiteindelijk hebben aangegeven dat ze zich vergist hadden en dat ze eiser niet meer als homoseksueel beschouwden. [13] In het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat hun families niet wisten dat [naam] homoseksueel was: "
Nee, toen ik in Rusland was niet. Als ze dat wel hadden geweten... ze probeerde een bekentenis van ons te ontfutselen. Men had wellicht zijn vermoedens. Wellicht heeft iemand iets gehoord. Misschien waren er verdenkingen, dat weet ik niet." [14] Volgens de staatssecretaris is het niet te volgen dat eiser niet gedetailleerder kon vertellen over de achterliggende redenen waarom de families tot een dergelijk heftig ingrijpen zouden zijn overgegaan. De staatssecretaris stelt dat de verklaringen van eiser veelal zijn gebaseerd op niet nader onderbouwde veronderstellingen. Verder heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat eiser is getrouwd en kinderen heeft. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde toedichting van homoseksualiteit niet aannemelijk is.
12.3.
De staatssecretaris heeft in het verweerschrift verder aangegeven dat uit de geciteerde passage uit het Ambtsbericht Rusland blijkt dat sprake kan zijn van moorddadige discriminerende praktijken tegen LHBTIQ+ personen die proberen te ontsnappen aan gewelddadige familieleden, maar dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zijn familie (en de familie van [naam]) tot een dergelijke rigoureuze daad zou overgaan. De rechtbank onderschrijft dit standpunt.
12.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Dienstweigering
13. Eiser stelt dat hij is opgeroepen voor militaire dienst, maar daaraan geen gehoor heeft gegeven. Hij vreest bij terugkeer naar Rusland voor vervolging en stelt dat de mobilisatie niet voorbij is.
Toetsingskader
14. Als een vreemdeling stelt te vrezen te hebben voor vervolging wegens dienstweigering, omdat hij geen gehoor heeft gegeven aan oproepen voor de Russische mobilisatie, hanteert de staatssecretaris het toetsingskader voor dienstweigeraars en deserteurs zoals dat is neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). In de Beslisnota van 17 maart 2023 bij de brief van 8 juni 2023 aan de Tweede Kamer over het landenbeleid Rusland en de door de staatssecretaris overgelegde brief van 12 januari 2024 aan de Afdeling is hierop een nadere toelichting gegeven. Van belang is onder andere of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt een oproep voor militaire dienst te hebben ontvangen, waaraan hij geen gehoor heeft gegeven.
Het bestreden besluit
15. Eiser heeft bij zijn zienswijze over het voorgenomen besluit een oproep van 4 oktober 2022 voor de militaire dienst overgelegd. Volgens het bestreden besluit van 4 augustus 2023 heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij een mobilisatieoproep heeft ontvangen en hieraan geen gehoor heeft gegeven. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris overwogen:
"Gelet op de door betrokkene overgelegde oproep wordt er van uit gegaan dat betrokkene is opgeroepen om zich te melden bij het militair commissariaat in het kader van de gedeeltelijke mobilisatie van september/oktober 2022. Dat betrokkene hier geen gehoor aan gegeven heeft dient eveneens aangenomen te worden". [15] De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit verder op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging, omdat de mobilisatie inmiddels voorbij is en er dus geen actuele dreiging voor eiser is.
Het verweerschrift
16. In het verweerschrift van 19 januari 2024 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat aan alle drie door eiser overgelegde documenten - de oproepen van 4 en 19 oktober 2022 en het document van 16 november 2022 - niet de waarde kan worden gehecht zoals eiser dat graag ziet. De staatssecretaris acht het niet aannemelijk dat eiser oproepen zou hebben ontvangen, omdat hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft verklaard dat hij is opgenomen in categorie twee van de reservisten, terwijl uit het Ambtsbericht Rusland blijkt dat in september 2022 alleen reservisten van de eerste categorie mobiliseerbaar waren. Verder beschrijft de staatssecretaris in het verweerschrift voor alle drie documenten een aantal onvolkomenheden, zoals afwijkende teksten, verkeerde adresgegevens, een spelfout en een significant afwijkende handtekening, die erop zouden duiden dat het niet gaat om officiële documenten.
16.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris toegelicht dat de conclusie dat eiser zijn vrees voor mobilisatie niet aannemelijk heeft gemaakt, ongewijzigd is gebleven, maar dat het standpunt in het bestreden besluit dat eiser een oproep heeft ontvangen en hieraan geen gehoor heeft gegeven, is gewijzigd. Toegelicht is dat deze wijziging is gebaseerd op artikel 83, vijfde lid, van de Vw.
Het oordeel van de rechtbank
17. De rechtbank overweegt dat het de staatssecretaris volgens vaste rechtspraak van de Afdeling steeds vrij staat om terug te komen van een eerder ingenomen geloofwaardigheidsstandpunt. De staatssecretaris moet dit wel deugdelijk motiveren. [16] De rechtbank overweegt verder dat in artikel 83, eerste lid, van de Vw het uitgangspunt is neergelegd dat in asielzaken in beroep rekening wordt gehouden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd. In het artikel is bepaald dat als de indiener van het beroepschrift met nieuwe gegevens komen, de staatssecretaris zo snel mogelijk laat weten of die gegevens aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. [17]
17.1.
In de onderhavige zaken heeft de gemachtigde van eisers op 16 augustus 2023 nieuwe stukken overgelegd, waarvan de staatssecretaris dezelfde dag heeft aangegeven deze op echtheid te willen laten onderzoeken. Terwijl BDoc op 15 november 2023 al een rapport van bevindingen heeft uitgebracht, heeft de staatssecretaris pas op 19 januari 2024 laten weten dat sprake is van een gewijzigd standpunt. De rechtbank overweegt ten aanzien van het gewijzigde standpunt het volgende.
17.2.
In het verweerschrift geeft de staatssecretaris allereerst aan dat niet valt in te zien dat eiser oproepen voor militaire dienst zou hebben ontvangen, omdat hij zou behoren tot categorie twee van de reservisten. De staatssecretaris baseert zich hierbij op verklaringen van eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag [18] en het Ambtsbericht Rusland [19] . Deze informatie was ook beschikbaar ten tijde van het bestreden besluit, net als de oproep van 4 oktober 2022. Waarom de staatssecretaris op basis van dezelfde informatie in het verweerschrift tot een ander standpunt komt dan in het bestreden besluit, is niet nader gemotiveerd. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank een motiveringsgebrek.
17.3.
De staatssecretaris trekt in het verweerschrift de authenticiteit van de door eiser overgelegde documenten in twijfel. Het bevreemdt de rechtbank dat in het verweerschrift, zoals hiervoor onder r.o. 16 is weergegeven, onvolkomenheden worden beschreven ten aanzien van de door eisers overgelegde stukken, terwijl BDoc in het rapport van onderzoek heeft aangegeven vanwege het ontbreken van referentiemateriaal geen uitspraak te kunnen doen over de echtheid, opmaak en afgifte van de oproep van 19 oktober 2022 en het document van 16 november 2022. De in het verweerschrift opgenomen bevindingen roepen daarom vragen op ten aanzien van het door BDoc uitgevoerde onderzoek. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris toegelicht dat de stukken zijn onderzocht door een medewerker van Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) en dat op basis van diens bevindingen het verweerschrift is opgesteld. Dit blijkt echter niet uit het verweerschrift en evenmin is een rapport van TOELT overgelegd, waardoor geen sprake is van een deskundigenadvies als bedoeld in de Awb. Ook is niet duidelijk of het onderzoek van TOELT moet worden aangemerkt als een contra-expertise ten aanzien van het BDoc-onderzoek. [20] De staatssecretaris heeft de bevindingen van TOELT niet voorgelegd aan BDoc en de bevindingen van BDoc en TOELT niet kenbaar in onderlinge samenhang beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank lag dat wel in de rede, omdat TOELT tot verderstrekkende bevindingen is gekomen over de documenten dan BDoc. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit gelet op het voorgaande in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en daarom moet worden vernietigd. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan bespreking van de andere beroepsgronden over de dienstweigering.
17.4.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

18. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond. De staatssecretaris heeft een gewijzigd standpunt ingenomen over de gestelde vrees in verband met dienstweigering, maar hieraan geen goede motivering ten grondslag gelegd en de wijziging niet zorgvuldig voorbereid. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
18.1.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres aangevoerde gronden geen aanleiding vormen voor het oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden voor zover dat ziet op de onder 10 en 11 besproken relevante elementen. Desondanks zal de rechtbank het besluit vernietigen en de staatssecretaris opdragen een nieuw besluit te nemen. De aanleiding daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het beroep van eiser gegrond verklaard is, wat voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiseres en hun dochters van belang is gelet op artikel 29, tweede lid onder a, van de Vw. Bovendien klopt door de vernietiging van het bestreden besluit van eiser de passage in het bestreden besluit voor de jongste dochter niet meer waarin wordt gesteld dat er geen reden is haar een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM te verlenen, omdat de aanvragen van haar vader en moeder ook worden afgewezen.
18.2.
De rechtbank draagt de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op om binnen zes weken een nieuw voornemen uit te brengen, waarover eisers hun zienswijze kunnen geven. Vervolgens moet de staatssecretaris opnieuw beslissen op de aanvragen van eisers.
18.3.
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De rechtbank beschouwt beide beroepen als één zaak als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 4 augustus 2023;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw voornemen uit te brengen, waarover eisers hun zienswijze kunnen indienen, en vervolgens een nieuw besluit te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL23.22898, NL23.22900, NL23.22902 en NL23.22904.
2.Zie artikel 29, tweede lid onder a, van de Vw.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2815).
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 1999 (ECLI:NL:CRVB:1997:AM2317, AB 1997/377).
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 10 november 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BG5095, r.o. 2.1.4 en 2.1.5), 28 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ4449, r.o. 2.2) en 13 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4116, r.o. 3.2).
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 1999 (ECLI:NL:CRVB:1997:AM2317, AB 1997/377).
7.Ambtsbericht Rusland, p. 28 en 29.
8.Ambtsbericht Rusland, p. 29.
9.Zie het rapport nader gehoor, p. 4.
10.Rapport Gehoor opvolgende aanvraag, p. 6.
11.Rapport Gehoor opvolgende aanvraag, p. 12.
12.Rapport Gehoor opvolgende aanvraag, p. 11.
13.Rapport Gehoor opvolgende aanvraag, p. 7.
14.Rapport Gehoor opvolgende aanvraag, p. 8.
15.Zie het bestreden besluit, p. 4.
16.Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3360), 6 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1165) en 21 april 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD1121).
17.Zie artikel 83, vijfde lid, van de Vw.
18.Rapport Gehoor opvolgende aanvraag, p. 15.
19.Ambtsbericht Rusland, p. 52.
20.Zie ook IB 2022/5 Invulling vergewisplicht voor onderzoek van Bureau Documenten.