ECLI:NL:RVS:2013:BZ4449

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201203038/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H.G. Sevenster
  • J. Oudeboon van Rooij
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de motivering van asielaanvraag door de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een asielaanvraag door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De vreemdeling, die zijn aanvraag had ingediend, stelde dat de staatssecretaris ten onrechte zijn eerdere standpunt had gewijzigd zonder voldoende motivering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van 18 mei 2011 niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat de staatssecretaris niet had uitgelegd waarom hij van mening was veranderd over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd is om terug te komen op zijn eerdere beoordeling, maar dat hij wel degelijk moet motiveren waarom hij tot een ander inzicht is gekomen. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De grief van de staatssecretaris werd gegrond verklaard, en de Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank moest beslissen over de proceskosten in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de staatssecretaris bij wijzigingen in zijn standpunt over de geloofwaardigheid van asielverhalen. Dit is cruciaal voor de rechtsbescherming van vreemdelingen die een asielaanvraag indienen, aangezien zij afhankelijk zijn van de beoordeling van hun situatie door de overheid.

Uitspraak

201203038/1/V1.
Datum uitspraak: 28 februari 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 28 februari 2012 in zaak nr. 11/19336 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor zijn minderjarig kind,
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 februari 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 18 mei 2011 niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft voor deze overweging, volgens de staatssecretaris, ten onrechte redengevend geacht dat, nu hij zich aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat de door de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten geloofwaardig worden geacht, hij gehouden is een wijziging van dit standpunt zeer goed te motiveren en dat voormeld besluit onvoldoende blijk geeft van de redenen waarom hij tot een ander inzicht is gekomen.
2.1. In het voornemen tot afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling van 12 januari 2011 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de door de vreemdeling gestelde feitelijke gebeurtenissen en omstandigheden geloofwaardig worden geacht. De staatssecretaris heeft dit voornemen ingetrokken en op 22 maart 2011 een nieuw voornemen tot afwijzing uitgebracht, waarin hij zich op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet wordt gevolgd in zijn verklaringen over zijn bekering en de daarmee samenhangende problemen alsmede zijn ontvoering. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zijn zienswijze over laatstgenoemd voornemen naar voren gebracht. Dit voornemen is in het besluit van 18 mei 2011 herhaald en ingelast.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris bevoegd is om terug te komen van zijn beoordeling in het voornemen van 12 januari 2011 van de feiten die de vreemdeling aan zijn asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. Indien de staatssecretaris een nieuw voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitbrengt en dit in een besluit herhaalt en inlast, dient de rechter te toetsen of de aldus door de staatssecretaris in dit besluit gegeven motivering deugdelijk is. Nu de staatssecretaris niet in een eerder besluit, maar in een eerder voornemen het standpunt heeft ingenomen dat het asielrelaas van de vreemdeling geloofwaardig wordt geacht, brengt geen rechtsregel met zich dat hij in het besluit van 18 mei 2011 dient te motiveren waarom hij in het nieuwe voornemen tot een ander inzicht is gekomen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat voormeld besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, reeds omdat het onvoldoende blijk geeft van de redenen waarom hij tot een ander inzicht is gekomen.
2.3. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 28 februari 2012 in zaak nr. 11/19336;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Oudeboon van Rooij, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Oudeboon-van Rooij
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2013
487.
Verzonden: 28 februari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser