ECLI:NL:RBDHA:2024:22136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.45550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 20 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 18 november 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. Eiser had aangevoerd dat het voornemen van de minister onzorgvuldig was en dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegenomen. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in het voornemen duidelijk heeft uiteengezet waarom Frankrijk verantwoordelijk is en dat het aan eiser was om bijzondere omstandigheden aan te voeren die zouden wijzen op onevenredige hardheid bij overdracht.

De rechtbank concludeert dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat het claimverzoek aan Frankrijk niet onvolledig was. Eiser heeft niet aangetoond dat de opvangomstandigheden in Frankrijk zodanig zijn dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024, samen met de zaak NL24.45551, op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. [2] De Franse autoriteiten hebben niet binnen twee weken op dit verzoek gereageerd. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Frankrijk sinds 26 juli 2024 vast. [3] Ook hebben de autoriteiten van Frankrijk op 26 juli 2024 een claimakkoord gestuurd. [4]
Zijn het voornemen en het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
5. Eiser betoogt dat het voornemen onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens eiser gaat de minister in het voornemen onvoldoende gemotiveerd in op de verklaringen van eiser en waarom die verklaringen geen reden zijn om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In het voornemen heeft de minister gebruik gemaakt van een standaard tekstblok. Volgens eiser dient een voornemen echter toegespitst te zijn op concrete feiten en omstandigheden die eiser voorafgaand aan het voornemen heeft aangedragen. Anders is het bieden van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen in feite zinledig. In dit geval heeft eiser gedetailleerde verklaringen afgelegd over het feit dat hij slachtoffer is geweest van mensenhandel en over zijn werkzaamheden met betrekking tot het vervoeren van drugs. Van deze mensenhandel heeft eiser in Nederland aangifte gedaan, alleen is zijn zaak geseponeerd. Volgens eiser is het aan de minister om in het voornemen te motiveren dat overdracht van eiser niet van onevenredige hardheid getuigt en kan daarbij niet worden volstaan met een standaard tekstblok.
Daarnaast gaat de minister ook in het bestreden besluit niet in op het – in de zienswijze aangevoerde – standpunt van eiser dat de minister het voornemen onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiser is hierdoor ook het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat het voornemen een voorbereidingshandeling is waaraan geen rechtsgevolgen verbonden zijn. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarin staat ook dat het aan eiser is om bijzondere individuele omstandigheden naar voren te brengen waaruit blijkt dat overdracht van eiser leidt tot onevenredige hardheid en dat dit in geval van eiser niet is gebleken. Hoewel de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft eiser in de zienswijzemogelijkheid wel de kans gekregen om te reageren op het voornemen en naar voren te brengen waarom zijn persoonlijke omstandigheden maken dat er van een overdracht moet worden afgezien. Het betoog van eiser op zitting dat hij niet goed weet waarop hij in de zienswijze moet reageren als er geen inhoudelijk standpunt van de minister bekend is, maakt dit niet anders. Het is in beginsel namelijk aan hem om deze bijzondere individuele omstandigheden naar voren te brengen. Daarom is het gebruik van een standaardtekst in het voornemen geen zorgvuldigheidsgebrek. [5]
Het betoog van eiser dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, slaagt niet. Niet is gebleken dat de minister in het bestreden besluit niet ingaat op de standpunten die eiser in de zienswijze aanvoert.
Is het claimverzoek van de minister aan Frankrijk onvolledig?
6. Eiser betoogt dat het claimverzoek van de minister onvolledig is. Uit het claimverzoek volgt namelijk niet dat eiser ook naar Spanje, Oostenrijk en Finland is gereisd. Ook blijkt niet uit het claimverzoek dat eiser naast Italië ook in 2017 in Oostenrijk asiel heeft aangevraagd. Dit gebeurde allemaal voordat eiser naar Frankrijk is gereisd en hierover heeft eiser verklaard bij het Aanmeldgehoor Dublin Tot slot staat niet in het claimverzoek dat de asielaanvraag van eiser in Italië is ingewilligd, terwijl dat volgens eiser wel is gebeurd.
6.1.
Op grond van het beginsel van loyale samenwerking dient een lidstaat die een terugnameverzoek indient bij een andere lidstaat alle relevante informatie te verstrekken die voor de ontvangende lidstaat van belang is voor het vaststellen van diens verantwoordelijkheid. Artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening, luidt dan ook: ‘Een verzoek tot terugname wordt ingediend met behulp van een standaardformulier en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen (…) op grond waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.’ Wanneer een claimverzoek niet volgens de criteria van dit artikellid is opgesteld kan worden geoordeeld dat het claimverzoek onvolledig is.
6.2.
De door eiser bedoelde informatie dat hij ook naar Spanje, Oostenrijk en Finland is gereisd, is naar oordeel van de rechtbank geen informatie die van belang is om de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast te stellen. Daar komt bij dat Frankrijk het claimverzoek heeft aanvaard en niet is gebleken dat er voor de Franse autoriteiten informatie ontbreekt. Verder staat op het Eurodac-resultaat – dat met het claimverzoek is meegestuurd – dat eiser asielaanvragen in Oostenrijk en Italië heeft gedaan. Het betoog van eiser dat Italië zijn asielaanvraag heeft ingewilligd maakt dit niet anders. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Italië een verblijfsvergunning had. De informatie die eiser dus aanhaalt, valt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet onder artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan de minister voor Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat de opvangomstandigheden in Frankrijk van invloed zijn op de individuele omstandigheden van eiser. In Frankrijk is een gebrek aan opvangplekken en als gevolg hiervan loopt eiser een groter risico slachtoffer te worden van de mensenhandelaar die hem eerder ook heeft gedwongen tot het verkopen van drugs en het hebben van seks met mannen. Volgens eiser blijkt uit het AIDA-rapport [6] dat migranten, waaronder ook Dublin-terugkeerders, in Lyon vaak op straat leven. Uit het claimakkoord blijkt dat eiser zou vliegen naar Lyon. Verder bevestigt het AIDA-rapport wat eiser over de opvangomstandigheden heeft verklaard. Daarbij twijfelt de minister ook niet aan de verklaringen van eiser over zijn situatie toen hij in Frankrijk verbleef.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat voor Frankijk in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van aan het systeem gerelateerd tekortkomingen in de opvangvoorzieningen zodat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is hier niet in geslaagd. Uit een Afdelingsuitspraak van oktober 2023 [8] blijkt dat uit het AIDA rapport weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Hier komt nog bij dat de Afdeling zeer recent heeft geoordeeld [9] dat het meest recente AIDA-rapport [10] geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan naar voren is gekomen uit de landeninformatie die bij voorgaande uitspraken is betrokken en die onvoldoende zijn voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het betoog van eiser dat hij bang is om in Frankrijk op straat te leven omdat hij dan weer risico loopt slachtoffer te worden van de mensenhandelaar, maakt dit niet anders. Indien eiser in Frankrijk problemen heeft met mensensmokkelaars kan eiser zich bij de Franse autoriteiten melden. Niet is gebleken dat de Franse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken?
8. Eiser betoogt dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte de door eiser aangevoerde standpunten over zijn problemen met zijn mensensmokkelaar gebruikt voor artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eiser zijn deze standpunten aangevoerd in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De toets van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is een andere toets dan die van artikel 17 van de Dublinverordening. Verder had de minister gezien de problemen van eiser met mensenhandel toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij gaat de minister voorbij aan de door eiser aangevoerde standpunten dat hij zeer angstig is, in Nederland heeft kunnen wegvluchten van zijn mensensmokkelaars en daarom in Nederland asiel heeft aangevraagd. Ook gaat de minister voorbij aan het feit dat eiser in Frankrijk strafbare feiten heeft gepleegd en hij bang is daarmee geconfronteerd te worden als hij in Frankrijk aangifte doet van mensensmokkel. Hieraan voegt eiser toe dat hij zich in Nederland gesteund voelt door organisaties die homoseksuelen helpen en hij daarom in Nederland wel aangifte heeft durven doen van mensensmokkel. Eiser heeft in Frankrijk een poging gedaan in contact te komen met dergelijke organisaties, maar die konden eiser niet steunen zoals dat in Nederland gebeurt.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister eisers persoonlijke ervaringen voldoende heeft betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft de minister terecht overwogen dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. De persoonlijke ervaringen van eiser hoeven dus niet meer te worden betrokken bij de vraag of de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich trekt. [11] In het betoog van eiser dat hij in Frankrijk strafbare feiten heeft gepleegd en dat hij zich in Nederland meer gesteund voelt door organisaties die homoseksuelen helpen dan in Frankrijk heeft de minister niet ten onrechte geen aanleiding gezien om de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft met dit betoog niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid zou getuigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening.
3.Artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.Artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening.
5.Zie ook ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348, r.o. 2.1.
6.AIDA Country Report: France (2023 Update).
7.Dit volgt uit ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715, ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737, ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, ABRvS 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, ABRvS 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625 en ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
8.ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
9.ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
10.AIDA Country Report: France (2023 Update).
11.ABRvS 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4852 en ECLI:NL:RVS:2024:4853.