ECLI:NL:RBDHA:2024:20809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.46293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

Op 30 augustus 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, van Algerijnse nationaliteit, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren in het detentiecentrum Rotterdam, en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank overweegt dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ondanks dat er nog geen reactie van het Algerijnse consulaat is ontvangen op de aanvraag voor een laissez-passer. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat dit aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die de voortduren van de maatregel onrechtmatig maken. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46293

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. Bouius).

Inleiding

De minister heeft op 30 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 31 oktober 2024 [1] (in de zaak NL24.40301) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 25 oktober 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Beroepsgronden van eiser
4. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. Het Algerijnse consulaat heeft immers nog steeds niet gereageerd op de laissez-passer (lp-aanvraag) die begin augustus 2024 is verzonden, en de minister heeft ook nog geen ontvangstbevestiging van de lp-aanvraag ontvangen. Volgens eiser zijn er geen aanwijzingen dat het Algerijnse consulaat het dossier alsnog voortvarend zal oppakken. Dat eiser niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting, kan volgens eiser niet aan hem worden verweten, aangezien hij niet volledig in staat is de procedure te begrijpen. De gemachtigde van eiser stelt dat mogelijk sprake is van een verstandelijke beperking, waardoor eiser onvoldoende inzicht heeft in de verwachtingen die aan hem worden gesteld en de gevolgen van zijn handelen.
4.1.
Verder voert eiser aan dat de minister niet voortvarend handelt. De door de minister verzonden rappellen op dossierniveau hebben volgens eiser geen effect, aangezien deze worden verstuurd in een bulk-e-mail en verborgen zitten tussen rappellen betreffende vele andere vreemdelingen.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank overweegt dat in het algemeen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het specifieke geval van eiser hier anders over te oordelen. Dat er tot op heden, na ruim drie maanden, geen reactie van de Algerijnse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent niet dat thans in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De Algerijnse autoriteiten hebben immers niet te kennen gegeven dat er geen lp voor eiser zal worden afgegeven. Bovendien leert de ervaring dat een lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten in het algemeen de nodige tijd in beslag neemt, maar dat uitzetting naar Algerije niet onmogelijk is.
5.1.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] Niet is gebleken dat eiser aan deze verplichting voldoende invulling geeft. Uit de verslaglegging van de vertrekgesprekken blijkt dat eiser een afwachtende houding aanneemt ten aanzien van zijn uitzetting en geen eigen inspanningen verricht om de benodigde documenten met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit te verkrijgen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat eiser deze verantwoordelijkheid en de procedure waarbinnen hij zich bevindt, niet begrijpt. In de laatste vertrekgesprekken werd eiser gevraagd of hij nog vragen of opmerkingen had met betrekking tot zijn terugkeer, waarop hij aangaf alles te hebben begrepen. De rechtbank ziet verder in het dossier geen concrete aanknopingspunten die erop wijzen dat eiser niet in staat zou zijn de procedure te begrijpen. Dat eiser niet voldoende meewerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan hem worden toegerekend. Het zicht op uitzetting is ook hiermee gegeven.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure, op 31 oktober 2024 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser en op 14 november 2024, heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. De rechtbank acht dit handelen voldoende voortvarend.
5.3.
De rechtbank overweegt tot slot dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat de bewaring in de onderhavige beoordelingsprocedure onevenredig bezwarend is geworden of waarin de minister aanleiding had moeten zien een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 31 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17843.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18377; Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892; en Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7807.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.