uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34603
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: H.J. Metselaar).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 3 september 2024 om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024, tezamen met de voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.34604, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Matti als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser voert aan dat het gebruik van een standaardvoornemen ervoor heeft gezorgd dat hij in de zienswijze niet goed heeft kunnen reageren op de argumenten van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit getuigt van een onzorgvuldige voorbereiding en motivering van het bestreden besluit en is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook is in dit in strijd met de op grond van artikel 4 van de Dublinverordening verstrekte brochure omdat daarin staat dat de redenen voor de afwijzing in het voornemen vermeld staan. Eiser verwijst ook naar de uitspraken
van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 december 20231 en zittingsplaats Amsterdam van 28 augustus 20242. Ter zitting heeft eiser verder gewezen op de lijn van de rechtbank Amsterdam in verschillende uitspraken op dit punt en artikel 3.109 C Vreemdelingenbesluit (Vb).
5. Het bestreden besluit kan daarom volgens eiser niet in stand blijven. Dit te meer nu voornoemde onzorgvuldige voorbereiding volgens eiser gelijk gesteld moet worden aan het niet voeren van een gehoor, hetgeen in strijd is met artikel 30, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) en artikel 5, tweede lid, van de Dublinverordening, zoals is uitgelegd in het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023,3 en moet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
6. De rechtbank overweegt dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg.4 Ook als de specifieke verklaringen van eiser niet allen kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft eiser door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. De minister moet vervolgens alles wat in het aanmeldgehoor en de zienswijze naar voren is gebracht betrekken bij het bestreden besluit. Het enkele feit dat niet alle verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij het voornemen kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Wanneer in het voornemen voldoende duidelijk uiteen is gezet op grond van welke redenen (in dit geval) Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, waarom er geen reden is om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de aanvraag aan zich te trekken en wanneer alle voor het standpunt dragende overwegingen zijn opgenomen, is dit voldoende.5
7. De rechtbank wijst er verder op dat in artikel 39 van de Vw en paragraaf C1/2.12 van de Vc6 slechts staat dat het voornemen onder opgave van redenen moet zijn. Ook in de brochure die aan eiser is verstrekt, op grond van artikel 4 van de Dublinverordening, staat alleen dat de redenen voor afwijzing vermeld moeten worden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het voornemen ten aanzien van eiser hieraan nu daarin, zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, is ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag geleid. Daarbij komt dat in het voornemen is verwezen naar de verklaringen van eiser en dat die verklaringen niet leiden tot de conclusie dat sprake is van structurele tekortkomingen.
9. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het voornemen in strijd te achten met een bepaling in de Awb of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Artikel 3:46 Awb ziet verder op besluiten en niet op voornemens.
10. De rechtbank is gezien bovenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. Aan de stelling met betrekking tot de