ECLI:NL:RBDHA:2024:9792
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn waarnemer en een tolk aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De Staatssecretaris kan een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de Staatssecretaris een standaardvoornemen heeft gebruikt en dat dit de voorbereidingsprocedure uitholt. De rechtbank oordeelt echter dat eiser in het aanmeldgehoor de gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren kenbaar te maken. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat eiser in staat is gesteld om belangrijke informatie naar voren te brengen.
Eiser heeft ook gesteld dat hij in Oostenrijk onder onhygiënische en gevaarlijke omstandigheden moest verblijven en dat hij gediscrimineerd werd. De rechtbank oordeelt dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.