ECLI:NL:RBDHA:2024:9792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.16090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn waarnemer en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De Staatssecretaris kan een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de Staatssecretaris een standaardvoornemen heeft gebruikt en dat dit de voorbereidingsprocedure uitholt. De rechtbank oordeelt echter dat eiser in het aanmeldgehoor de gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren kenbaar te maken. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat eiser in staat is gesteld om belangrijke informatie naar voren te brengen.

Eiser heeft ook gesteld dat hij in Oostenrijk onder onhygiënische en gevaarlijke omstandigheden moest verblijven en dat hij gediscrimineerd werd. De rechtbank oordeelt dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.16090
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. E. Berger als waarnemer van de gemachtigde van eiser, E. Battaloglu als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Standaardvoornemen
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een standaardvoornemen heeft gebruikt, en dat dit de voorbereidingsprocedure uitholt. In het voornemen is geen reactie gegeven op de feiten die eiser naar voren heeft gebracht. Volgens eiser wordt daarmee afbreuk gedaan aan de waarborgen van artikel 5 van de Dublinverordening, zoals dat de vreemdeling in staat gesteld moet worden om belangrijke informatie naar voren te brengen waarop de beslissing wordt gebaseerd. Volgens eiser treft het beroep van de staatssecretaris op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023² geen doel, omdat de discussie in die zaak betrekking had op de omvang van het voornemen, en niet zag op de uitholling van de voorbereidingsprocedure.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is in het aanmeldgehoor van 17 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen de overdracht naar Oostenrijk kenbaar te maken. Er is dus een ‘persoonlijk onderhoud’ gevoerd met eiser als bedoeld in artikel 5 van de Dublinverordening. Het klopt dat de staatssecretaris vervolgens in het voornemen niet expliciet is ingegaan op de verklaringen die eiser in zijn aanmeldgehoor heeft afgelegd. Het voornemen is echter een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat verweerder van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag en de voorgenomen overdracht aan de Oostenrijkse autoriteiten. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om in zijn zienswijze hierop te reageren. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. In het besluit is de staatssecretaris ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor, en wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd. Eiser is in staat gesteld om alle belangrijke informatie naar voren te brengen, die ook is betrokken bij de besluitvorming. De staatssecretaris heeft ook terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023. In die zaak was ook aangevoerd dat de staatssecretaris pas in het bestreden besluit was ingegaan op de individuele ervaringen van de vreemdeling. Desondanks oordeelde de Afdeling dat de besluitvorming niet onzorgvuldig was. De vergelijking van eiser ter zitting met een reguliere bezwaarprocedure maakt het voorgaande niet anders. Daarvoor gelden andere vereisten van voor een zienswijze procedure. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

7. Eiser voert aan dat hij in Oostenrijk onder onhygiënische en gevaarlijke omstandigheden moest verblijven. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser foto’s van de woning overgelegd. Eiser heeft ook een medisch stuk overgelegd. Daaruit blijkt volgens eiser dat hij door een KNO-chirurg in Oostenrijk is geopereerd aan zijn luchtwegen. De klachten hielden volgens eiser verband met de slechte luchtcirculatie en hygiëne. Eiser stelt verder dat hij in Oostenrijk werd gediscrimineerd ten opzichte van vluchtelingen uit andere herkomstlanden (voor wat betreft bijvoorbeeld de toegang tot sociale voorzieningen) en dat hij werd uitgekafferd toen hij probeerde te klagen. Eiser stelt dat niet van hem mag worden gevergd dat hij terugkeert naar deze slechte omstandigheden, en vreest bij terugkeer ook voor zijn gezondheid. De waarnemer van de gemachtigde van eiser heeft op zitting toegelicht dat eiser hiermee een beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening.
8. De rechtbank oordeelt dat wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard is. De staatssecretaris heeft over de verklaringen van eiser over de opvangomstandigheden en het gebrek aan sociale rechten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser daarmee niet heeft onderbouwd dat hij na overdracht in een situatie zal terechtkomen zoals beschreven in het arrest Jawo³, waarbij sprake is van een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft dit ook met de in beroep overgelegde foto’s niet aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris is ook ingegaan op de verklaring van eiser hij is uitgekafferd toen hij (informeel) probeerde te klagen. De staatssecretaris heeft daarover terecht opgemerkt dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door de opvang in Oostenrijk medische klachten heeft opgelopen en dat die klachten zullen verergeren bij overdracht. Uit de afkorting ‘TE’ in het medische stuk blijkt namelijk dat eiser is geopereerd aan zijn amandelen, en niet aan zijn luchtwegen, zoals hij stelt. Ook blijkt uit het stuk niet dat eiser klachten had die verband hielden met slechte luchtcirculatie en hygiëne. Gelet op het voorgaande hoefde de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.