Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[naam] , eiser,
[naam 5], minderjarig kind,
Rechtbank Den Haag
Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van meerdere eisers van Turkse nationaliteit, die asiel hadden aangevraagd in Nederland. De rechtbank beoordeelde de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, ondanks de zorgen over pushbacks in Kroatië. De rechtbank concludeerde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat hun specifieke situatie een uitzondering op dit beginsel rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat zij kunnen worden overgedragen aan Kroatië. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in het asielproces.