In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit houder, heeft beroep ingesteld tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris en een tolk. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Denemarken verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder internationale bescherming in Denemarken heeft gekregen en dat er geen reëel risico op refoulement bestaat. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die zouden wijzen op een schending van zijn rechten in Denemarken. De rechtbank heeft ook de belangen van de minderjarige kinderen van eiser gewogen, maar heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over de schending van zijn gezinsleven en de belangen van zijn kinderen verworpen, en heeft geoordeeld dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de behandeling van de aanvraag aan zich te trekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding.