ECLI:NL:RVS:2022:1863
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- D.A. Verburg
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en indirect reëel risico op schending van mensenrechten bij overdracht aan Denemarken
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen A, B en C tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 31 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 juli 2021 de aanvragen van de vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, hebben hoger beroep ingesteld. De rechtsvraag betreft het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken, gezien het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 maart 2022 ter zitting behandeld, waarbij ook de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. D.P.A. van Laarhoven. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 geoordeeld dat de grieven van de vreemdelingen slagen. Het hoger beroep is gegrond, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de besluiten van 13 juli 2021 worden ook vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 3.415,50 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.