Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring is gesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep van de eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 28 april 2024 is opgelegd. De rechtbank heeft eerder al uitspraken gedaan over deze maatregel op 13 mei, 12 juni en 22 juli 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft op 25 september 2024 een vervolgkennisgeving ingediend, waarin hij verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren, gezien het feit dat er meer dan 75 dagen zijn verstreken sinds het indienen van het beroep.
De rechtbank concludeert dat het zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt, ondanks de zorgen van de eiser over de medewerking van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat er een stijgende lijn is in de medewerking van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de minister de tijd moet worden gegund om het proces van het verkrijgen van een laissez-passer af te wachten. De rechtbank wijst erop dat er geen aanwijzingen zijn dat de minister niet in staat zal zijn om een laissez-passer voor de eiser te verkrijgen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. De minister is niet verplicht om de proceskosten van de eiser te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.