ECLI:NL:RBDHA:2024:15697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.31922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Frankrijk

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 augustus 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 27 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank stelt vast dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiseres heeft echter aangevoerd dat er in Frankrijk tekortkomingen zijn in de opvang en medische zorg voor asielzoekers, en dat dit haar gezondheid in gevaar kan brengen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat deze tekortkomingen structureel zijn en dat er een reëel risico bestaat op een schending van haar rechten onder het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de EU.

De rechtbank concludeert dat de minister nader onderzoek moet doen naar de gezondheidssituatie van eiseres en het risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheid bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en geeft de minister de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en bekendgemaakt op 10 september 2024.

Uitspraak

Tussenuitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.31922
Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. J. Pieters als waarnemer van de gemachtigde van eiseres,
A.K. Umar als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel en kwetsbaarheid

4. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit het AIDA-rapport, update 2023, volgt namelijk dat er een groot tekort aan opvangvoorzieningen is en dat medische zorg, met
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
name psychische zorg, moeilijk toegankelijk is. Eiseres is dan ook van mening dat er concrete aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn interstatelijke verplichtingen ten aanzien van asielzoekers schendt. Eiseres is van mening dat zij als kwetsbaar persoon dient te worden aangemerkt als slachtoffer van seksueel geweld en dat individuele waarborgen noodzakelijk zijn. Eiseres verwijst hierbij naar artikel 21 van de Opvangrichtlijn.
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in onder meer de uitspraken van 21 april 2021, 16 juni 2021, 9 oktober 2023, 2 mei 2024, en 18 juni 20242 geoordeeld dat de minister ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit betekent dat de minister in beginsel, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, mag uitgaan van het vermoeden dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiseres zal nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Daarvoor kan zij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk overleggen of verklaringen afleggen over haar eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiseres aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.3
6. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit het door eiseres aangehaalde AIDA-rapport kan weliswaar worden afgeleid dat in Frankrijk een tekort aan opvangplaatsen bestaat en dat er moeilijkheden bestaan ten aanzien van de asielopvang en de asielprocedures van Dublinclaimanten, maar uit deze rapporten volgt niet dat deze problemen zodanig zijn dat momenteel sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt. De rechtbank wijst hierbij naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van 18 juni 2024 van de Afdeling waarin het AIDA-rapport update 2022 is betrokken en is geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat er in Frankrijk structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen zijn. Het AIDA-rapport update 2023 schetst naar het oordeel van de rechtbank ook geen wezenlijk ander beeld van de opvangsituatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan het vorige AIDA-rapport. Hiermee heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in Frankrijk sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure.
3 Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
7. Ten aanzien van de kwetsbaarheid van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is vastgesteld dat niet in geschil is dat eiseres kwetsbaar is. Dit naar aanleiding van de informatie die één dag voor de zitting is overgelegd. Eiseres heeft met de verwijzing naar het AIDA rapport, update 2023 echter niet aannemelijk gemaakt dat de (medische) zorg in Frankrijk niet toereikend is. De minister mag er dan ook vanuit gaan dat de medische zorg in Frankrijk toereikend is en beschikbaar is voor eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

8. Eiseres voert aan dat zij in Frankrijk slachtoffer is geworden van ernstige fundamentele mensenrechtenschendingen die mentaal en fysiek een hevige impact hebben gehad. Het kan daarom niet van eiseres verwacht worden dat zij in Frankrijk de asielprocedure verder kan afwachten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de door eiseres gestelde omstandigheden niet dergelijke bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding zijn om aan te nemen dat bij overdracht aan Frankrijk sprake is van onevenredige hardheid. Dit heeft de minister toereikend gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op het arrest C.K.
10. Eiseres doet een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie.4 Uit de ter zitting overgelegde brief van Kleur GGZ aan de huisarts van 22 augustus 2024 blijkt volgens eiseres dat sprake is van een ernstige mentale aandoening (PTSS) die maakt dat de overdracht een reëel risico zou inhouden op een onomkeerbare achteruitgang in de gezondheidssituatie. Eiseres stelt dat de minister eerst een BMA5-onderzoek dient te verrichten, alvorens een oordeel te kunnen vormen over de (on)mogelijkheid tot overdracht.
10. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K.. Uit de overgelegde brief blijkt dat het risico op suïcide als ‘matig tot ernstig’ wordt geschat. De minister stelt zich op het standpunt dat dit onvoldoende is om de drempel te halen van een ‘reëel en hoog risico’ op een onomkeerbare achteruitgang in de gezondheidssituatie van eiseres bij overdracht naar Frankrijk. De minister verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 december 2023, rechtsoverweging 6.2.6 Daarnaast blijkt uit de overgelegde brief grotendeels wat ook al uit het patiëntendossier blijkt. Ter zitting heeft de minister toegezegd dat eiseres een fit-to-fly onderzoek kan worden aangeboden voorafgaand aan de feitelijke overdracht en dat de medische gegevens van eiseres zullen worden doorgezonden aan de Franse autoriteiten. Op basis van deze informatie kan niet van de minister worden verwacht dat hij een BMA- onderzoek dient te verrichten.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat sprake is van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest, wanneer de overdracht van een Dublinclaimant met een bijzonder ernstige mentale of lichamelijke aandoening leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare
4 Arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, zaaknummer C-578/16.
5 Bureau Medische Advisering.
achteruitgang van diens gezondheidstoestand. De minister dient bij het nemen van een overdrachtsbesluit daarom rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiseres die ten gevolge van de overdracht zelf kunnen ontstaan. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van
3 november 20177, volgt daaruit dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Ten aanzien van het opstarten van een BMA onderzoek, staat in de Werkinstructie 2021/38 het volgende:

Wanneer moet er een BMA onderzoek worden opgestart?
Als een vreemdeling tijdens de Dublinprocedure een impliciet of expliciet beroep doet op het arrest C.K. of op de uitspraak van de Afdeling d.d. 3 november 2017, omdat er bij hem sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening en hij aantoont dat hij onder actieve medische behandeling staat van een behandelaar/specialist. En als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand, dan dient de IND medewerker dit risico door het BMA te laten onderzoeken. BMA kan vervolgens beoordelen of de vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen en welke reisvoorwaarden daarbij eventueel aan de orde zijn.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de informatie van de brief van 22 augustus 2024 sprake van een dergelijk reëel risico. Het standpunt van de minister dat uit de overgelegde brief niet concreet blijkt van een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidssituatie indien eiseres wordt overgedragen aan Duitsland, zoals bedoeld in het arrest C.K., kan niet worden gevolgd. Immers, het risico op suïcide wordt door medisch specialisten aangemerkt als ‘matig tot ernstig’. Uit het C.K. arrest volgt: “
Het staat dus aan die autoriteiten om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen. In het bijzonder wanneer er sprake is van een ernstige psychische aandoening, mag daarbij niet worden volstaan met te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de betrokkene van een lidstaat naar een andere, maar moet rekening worden gehouden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zouden voortvloeien.”9
12.2.
De minister had op basis van de overgelegde informatie het BMA om advies moeten vragen, om het hiervoor genoemde risico te laten onderzoeken. Dit volgt ook uit de WI 2021/3. De staatssecretaris kan niet volstaan met een fit-to-fly onderzoek (kort) voor de overdracht aan Frankrijk en het toesturen van de medische gegevens van de vreemdeling aan de Franse autoriteiten, maar moet reeds in het besluit waarbij hij de asielaanvraag van de vreemdeling (opnieuw) niet in behandeling neemt motiveren of de vreemdeling ondanks zijn gezondheidstoestand kan worden overgedragen en, indien nodig, welke concrete
8 Werkinstructie 2021/3: BMA advies tijdens de Dublinprocedure n.a.v. arrest C.K.
9 Arrest C.K., overweging 76.
voorzorgsmaatregelen hij zal nemen om aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

Conclusie en gevolgen

13. De minister moet nader onderzoek doen naar het risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgaan in de gezondheidssituatie van eiseres in geval van overdracht aan Frankrijk. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om dit onderzoek te (laten) verrichten en vervolgens een nader standpunt in te nemen.
13.1.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt de minister in de gelegenheid om het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt de minister op binnen één week de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.