ECLI:NL:RBDHA:2024:14940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.17884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf en de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken beoordeeld, waarbij een aanvraag voor een visum kort verblijf door eiseres en haar dochter is afgewezen. Eiseres, van Syrische nationaliteit, had op 20 juli 2022 in Turkije een aanvraag ingediend voor een visum om samen met haar dochter acht dagen bij familie in Nederland te verblijven. De aanvraag werd op 1 augustus 2022 geweigerd, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing en verzocht om een hoorzitting, wat niet is gebeurd. De rechtbank heeft op 4 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en haar familie aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseres. Het horen is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure, en de rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met het verzoek van eiseres om gehoord te worden. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit. De minister wordt opgedragen om binnen twaalf weken na de bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres in de gelegenheid moet worden gesteld om tijdens een hoorzitting gehoord te worden. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.17884

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], geboren op [datum], eiseres,

en haar dochter
[naam],geboren op [datum],
van Syrische nationaliteit,
tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse)
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het besluit dat is genomen naar aanleiding van het bezwaar tegen de afwijzing om een visum voor kort verblijf te verlenen. Op 26 juli 2024 zijn de gronden van beroep ingediend.
1.1.
Op 28 augustus 2024 heeft de minister een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, haar ouders, broer en zus en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het zaaksverloop
2. Aan het bestreden besluit is onder meer het hierna volgende voorafgegaan.
2.1.
Eiseres heeft op 20 juli 2022 in Turkije een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor een verblijf van acht dagen met haar dochter bij familie in Nederland, waaronder haar vader (tevens referent).
2.2.
Bij besluit van 1 augustus 2022 is deze aanvraag geweigerd. Daarbij is onder meer overwogen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt.
2.3.
Op 9 januari 2023 is door de minister aan eiseres een herstelverzuim van twee weken gegeven voor het indienen van gronden. Vervolgens zijn door de gemachtigde van eiseres op 19 januari 2023 gronden ingediend en is verzocht een hoorzitting te organiseren als deze gronden niet direct overtuigen. Referent en gemachtigde geven aan in dit geval graag het bezwaar van een nadere toelichting te voorzien.
2.4.
Op 24 januari 2023 is door de minister aan eiseres een herstelverzuim gegeven tot en met 6 februari 2023 voor het opsturen van gevraagde informatie. Op 2 februari 2023 zijn door de gemachtigde van eiseres de gevraagde stukken opgestuurd.
2.5.
Nadien is er ruim een jaar niets gebeurd. Het is 8 april 2024, als de gemachtigde van eiseres de minister in gebreke stelt. Op 23 april 2024 is een beroep niet tijdig beslissen ingediend bij deze rechtbank.
2.6.
Bij brief van 1 mei 2024 biedt de minister zijn excuses aan voor de lange behandelduur. Verder is vermeld dat aanvullende informatie nodig is voor een beslissing op het bezwaarschrift kan worden genomen. Daarbij is vermeld dat uit de (in 2023) overgelegde werkgeversverklaring blijkt dat de vader/echtgenoot de positie van architect bekleedt in de Verenigde Arabische Emiraten (V.A.E). Verzocht wordt om bewijsstukken waaruit blijkt dat eiseres en haar dochter samen met hun echtgenoot/vader ingeschreven staan. Er wordt twee weken de tijd gegeven om deze vraag, en andere vragen, te beantwoorden.
2.7.
Bij brief van 3 mei 2024 is door de secretaresse van de gemachtigde van eiseres gewezen op een eerder doorgegeven vakantie van twee weken. Verzocht is om uitstel te verlenen voor het beantwoorden van de vragen tot en met 24 mei 2024.
3. Bij (bestreden) besluit van 4 juli 2024 is het bezwaar ongegrond verklaard. De afwijzingsgrond dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten is gehandhaafd. Daarbij is door de minister geconcludeerd dat er geen sociale en economische binding is met Turkije als het land van bestendig verblijf. Daarbij is onder meer gewezen op de overgelegde werkgeversverklaring van de echtgenoot, waaruit is geconcludeerd dat deze woonachtig is in de V.A.E. Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgezien van horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb. Daarbij is er op gewezen dat een hoorzitting niet tot een ander oordeel zal leiden, omdat dit niets zal veranderen aan de binding van eiseres met Turkije.
Standpunten van partijen
4. Eiseres heeft -samengevat- naar voren gebracht dat de reactie op het verzoek van
1 mei 2024 om nadere informatie abusievelijk niet is opgestuurd aan de minister, maar dat dit geen afwijzing rechtvaardigt. Benadrukt is dat vragen ook hadden kunnen worden beantwoord in een hoorzitting en dat daarvan ten onrechte is afgezien. Er zijn daarnaast documenten overgelegd om te onderbouwen dat niet alleen de echtgenoot, maar ook eiseres en haar dochter (inmiddels) woonachtig zijn in de V.A.E. met een verblijfsvergunning. Gewezen is verder op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van
26 september 2022, ECLI:NL:RDBHA:2022:10036, en zittingsplaats Utrecht, van
15 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3011.
5. De minister heeft naar voren gebracht dat geen gebruik is gemaakt van de op
1 mei 2024 geboden mogelijkheid om documenten en verklaring aan te leveren en dat niet is aangevoerd dan wel gebleken dat de gevraagde stukken niet overgelegd kunnen worden en bepaalde informatie niet verstrekt kan worden. Daarom is van horen afgezien.
Toetsingskader
6. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord, voordat op het bezwaar wordt beslist.
6.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft overwogen, mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts van het horen worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit (zie onder meer de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918).
6.2.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 7:2 en 7:3 volgt dat het horen een 'essentieel onderdeel' van de bezwaarprocedure vormt en dat de in artikel 7:3 opgenomen gronden terughoudend dienen te worden toegepast. Uitzonderingen op de hoorplicht dienen dan ook restrictief te worden geïnterpreteerd. Iedere twijfel omtrent de vraag of een belanghebbende van zijn recht betreffende het horen geen gebruik heeft willen maken, verhindert dat zonder meer van het horen kan worden afgezien (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 3 maart 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO4777). Meer in het bijzonder wijst de rechtbank op de volgende passage uit de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 144-145):
‘In dit artikel is een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure neergelegd: voordat op het bezwaarschrift wordt beslist, dient het bestuursorgaan de belanghebbende te horen. (…) Dit is om verschillende redenen van belang. Allereerst biedt de bezwaarschriftenprocedure in een groot aantal gevallen aan betrokkene de belangrijkste mogelijkheid mondeling zijn mening naar voren te brengen bij het bestuursorgaan. (…) Het horen kan er in de tweede plaats toe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. Zo kan blijken, dat de gegevens waarover het bestuursorgaan beschikt, nog onvolledig of gebrekkig zijn, zodat de oorspronkelijke beslissing herzien moet worden. Juist een mondelinge gedachtenwisseling kan daartoe een goede aanvulling op de tot dan toe langs andere weg verzamelde gegevens opleveren. In de derde plaats bestaat aldus de gelegenheid om meer in het algemeen naar een oplossing voor de gerezen problemen te zoeken. Die oplossing kan bestaan uit het tegemoet komen aan het bezwaar maar kan ook een ander karakter hebben. Zo kan de betrokkene gewezen worden op een andere weg om het door hem beoogde resultaat te bereiken, of kan in gezamenlijk overleg een compromis tot stand worden gebracht dat zonder hoorzitting wellicht niet bereikt zou zijn. Ten slotte is het horen voor de burger van belang, omdat hij ervan overtuigd kan raken dat aan zijn bezwaren ernstig aandacht is besteed. Zo hij al geen gelijk krijgt, kan hem toch duidelijk worden dat met zijn standpunt rekening is gehouden.’
Oordeel
7. Partijen zijn in onderhavige beroepsprocedure verdeeld over de vraag of in bezwaar een hoorzitting had moeten worden georganiseerd.
7.1.
Tijdens de zitting is naar voren gebracht dat eiseres al meer dan vijftien jaar met haar echtgenoot in de V.A.E. woont, dat zij voor korte duur met haar echtgenoot in Turkije heeft verbleven en dat zij met haar dochter naar Nederland wil komen, voor bezoek aan haar ouders, broers en zus, die in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
7.2.
De minister heeft een visum geweigerd. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en de minister twijfelt over de oprechtheid van het voornemen van eiseres en haar dochter om de Europese Unie te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum (een in artikel 32, onder b, van de Visumcode opgenomen weigeringsgrond).
7.3.
Eiseres heeft in de bezwaarfase geprobeerd de minister te overtuigen dat zij na het familiebezoek de Europese Unie weer zal verlaten. Verzocht is ook om een hoorzitting als de gronden niet direct overtuigen.
8. De rechtbank oordeelt over de vraag of een hoorzitting had moeten worden georganiseerd als volgt.
8.1.
Vooropgesteld moet worden dat in de op 19 januari 2023 ingediende gronden reeds is verzocht een hoorzitting te organiseren als de gronden niet direct overtuigen.
8.2.
Het (abusievelijk) uitblijven van een reactie op de op 1 mei 2024 gestelde vragen (over op 2 februari 2023 ingediende stukken) kan hier niet dienen als argument dat eiseres het eerdere verzoek om over te gaan tot een hoorzitting zou hebben laten varen.
8.3.
Het argument dat de minister gebruikt om artikel 7:3, onder b, toe te passen toont gelijkenis met artikel 7:3, onder d, die de mogelijkheid geeft om af te zien van horen indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. De brief van
1 mei 2024 is echter niet vergelijkbaar met een antwoordkaart waarmee kan worden aangegeven of de belanghebbende gebruik wenst te maken van het recht om te worden gehoord (vgl. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 450, nr. 3, blz. 15).
Uit het feit dat er vragen worden gesteld blijkt veeleer dat van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake was (vgl. de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 april 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ9960, r.o. 5.2, alsook de door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van
26 september 2022, r.o. 7).
8.4.
Zoals de gemachtigde van eiseres stelt had ook een hoorzitting antwoorden kunnen leveren op de door de minister gestelde vragen. Horen kan er immers toe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. Juist een mondelinge gedachtenwisseling kan daartoe een goede aanvulling op de tot dan toe langs andere weg verzamelde gegevens opleveren (vgl. de onder 6.2. opgenomen memorie van toelichting en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16652).
8.5.
Daar komt bij dat dan ook de gelegenheid bestaat om meer in het algemeen te praten over de (on)mogelijkheden van eiseres en haar familieleden om de twijfel die bij de minister bestaat over het voornemen van eiseres en haar dochter om de Europese Unie te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te doen wegnemen (zie ook: de door eiseres genoemde uitspraak van 26 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10036). Juist in deze zaak, waar aan eerdere verzoeken van de minister uit 2023 (vlot) tegemoet is gekomen en de nodige inspanningen zijn verricht om stukken aan te leveren, kan zo’n gesprek naar het oordeel van de rechtbank iets toevoegen. Dat kan er ook voor zorgen dat eiseres, alsook de in Nederland verblijvende familieleden, los van de beslissing die wordt genomen, ervan overtuigd kunnen raken dat aan hun bezwaren, en de wens elkaar in Nederland te kunnen zien, ernstig aandacht is besteed.
8.6.
Gelet op het hiervoor geschetste toetsingskader, en de in onderhavig beroep gegeven omstandigheden, komt de rechtbank tot het oordeel dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen. Door, ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe, niet te horen, is het belang van horen in onderhavige procedure niet onderkend.
8.7.
Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2 van de Awb tot stand gekomen en kan het reeds hierom niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
8.8.
De minister dient, alvorens een nieuw besluit te nemen, eiseres eerst in de gelegenheid te stellen om tijdens een hoorzitting gehoord te worden. Dit kan door, zoals eerder is verzocht, de gemachtigde van eiseres en referent uit te nodigen voor een hoorzitting. De rechtbank stelt daarom een termijn van twaalf weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-, en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra-Verbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.