ECLI:NL:RBDHA:2023:16652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
NL23.18090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in visumzaak; Minister moet opnieuw beslissen na hoorzitting

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar visumaanvraag beoordeeld. Eiseres, afkomstig uit Iran, had een visum aangevraagd om haar partner in Nederland te bezoeken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag afgewezen op basis van twijfels over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister de hoorplicht heeft geschonden door eiseres niet te horen in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat de Minister opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen, nadat zij is gehoord. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van de Minister. Tevens wordt de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.092,50 bedragen, inclusief de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures, vooral in vreemdelingenzaken, en de noodzaak voor de Minister om een zorgvuldige afweging te maken van de ingediende bewijsstukken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18090

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; Procesvertegenwoordiging IND

(gemachtigde: S. Alberts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de visumaanvraag van eiseres.
1.1.
De Minister heeft deze aanvraag met het besluit van 5 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is de Minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Minister.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres, geboren op [datum] 1992 en afkomstig uit Iran, heeft een visum voor kort verblijf aangevraagd voor de duur van 30 dagen om haar in Nederland verblijvende partner, [referent] (referent) te bezoeken.
3. De Minister heeft aan de afwijzing van de visumaanvraag ten grondslag gelegd dat er op grond van artikel 21, eerste lid, van de Visumcode een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. Daarbij is overwogen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond. Volgens de Minister heeft eiseres niet met objectief verifieerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat zij en de referent een relatie hebben. Ook heeft eiseres volgens de Minister onvoldoende aannemelijke, dan wel verifieerbare informatie verschaft omtrent het doel en de verblijfsomstandigheden van de reis. Daarnaast heeft de Minister geconcludeerd dat de sociale en economische binding van eiseres met het land van herkomst onvoldoende is aangetoond of gering is gebleken.
3.1.
Deze afwijzingsgronden zijn in het bestreden besluit gehandhaafd. De Minister heeft afgezien van het horen in bezwaar.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de visumaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
6. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt de Minister over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. De rechter kan het besluit van de Minister hierover daarom slechts terughoudend toetsen. [1]
Beroep niet-tijdig beslissen
7. Eiseres voert aan dat zij op 21 december 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 5 december 2022. Op 27 februari 2023 zijn de bezwaargronden ingediend. De Minister heeft de indiening van het bezwaar op 30 mei 2023 bevestigd en aan eiseres zijn twee weken geboden om de bezwaargronden in te dienen. Eiseres heeft hierop in haar ingebrekestelling van 6 juni 2023 schriftelijk medegedeeld dat de bezwaargronden op dat moment al ruim drie maanden in het bezit van de Minister zijn. De ingebrekestelling is op 6 juni 2023 verstuurd en op 9 juni 2023 bevestigd. Eiseres heeft bij het uitblijven van een beslissing op bezwaar op 21 juni 2023 beroep ingesteld bij deze rechtbank wegens niet-tijdig beslissen. Op 6 juli 2023 is alsnog het bestreden besluit genomen.
7.1.
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande vast dat de Minister uiterlijk op 21 juni 2023 had moeten beslissen. Nu de Minister met het besluit van 6 juli 2023 alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres heeft genomen, heeft eiseres geen belang meer bij haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. Omdat eiseres destijds wel terecht beroep heeft ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing, zal de rechtbank de Minister veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Schending van de hoorplicht
8. Eiseres voert aan dat de Minister haar voorafgaand aan het bestreden besluit had moeten horen. Volgens eiseres lag het op de weg van de Minister om in de bezwaarfase aan haar kenbaar te maken dat hij nog bewijsmiddelen miste. Tijdens een hoorzitting hadden eiseres en/of referent aanvullend kunnen verklaren over de liefdesrelatie en hadden zij ontbrekende bewijsmiddelen kunnen verstrekken om daarmee de relatie aan te tonen. Daarnaast had de sociale en economische binding met Iran eveneens tijdens een hoorzitting nader toegelicht kunnen worden. Eiseres betoogt op dit punt dat zij een goede band heeft met haar familie, samen met haar zus in Teheran studeert en dat een niet-legale verlenging van het verblijf buiten Teheran de relatie met haar familie op de proef zal stellen. Eiseres voert aan, onder verwijzing naar uitspraken van nevenzittingsplaatsen Utrecht [2] en Middelburg [3] , dat de Minister een te beperkte rechtsopvatting hanteert door eiseres niet te horen in bezwaar. Juist tijdens een hoorzitting had aanvullende informatie verstrekt kunnen worden over de studie en familiebanden van eiseres.
8.1.
In de door eiseres aangehaalde uitspraken wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juli 2022, waarin de hoorplicht in vreemdelingenzaken centraal staat. [4] Volgens de ABRvS kan enkel van het horen worden afgezien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk kan zijn dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat.
8.2.
In het primaire besluit heeft de Minister geconcludeerd dat de gestelde relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt dan wel met objectiveerbare bewijsstukken is aangetoond. Daarnaast is geconcludeerd dat niet kon worden vastgesteld dat eiseres het voornemen heeft om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten. Deze conclusies zijn in het bestreden besluit gehandhaafd.
8.3.
Tijdens het beroep heeft eiseres aanvullende bewijsstukken ingediend. Het gaat daarbij om een aantal foto’s van eiseres en referent samen in Iran en een verklaring van de Director of International Academic Collaboration Affairs van Alzahra University - de universiteit alwaar eiseres studeert - geldig tot februari 2024. De gemachtigde van de Minister heeft ter zitting mondeling gereageerd op deze bewijsstukken. Daarnaast heeft de gemachtigde van de Minister ter zitting voorbeelden gegeven van bewijsstukken die ingediend hadden kunnen worden om de gestelde relatie te onderbouwen, zoals vliegbewijzen naar Iran en Whatsapp- en belgeschiedenis van gesprekken tussen referent en eiseres. De gemachtigde van eiseres heeft hierop gesteld dat dit tijdens een hoorzitting in bezwaar aan bod had kunnen komen.
8.4.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat een hoorzitting tijdens de bezwaarfase op de hiervoor aangehaalde punten opheldering had kunnen bieden. Tijdens een hoorzitting had met name duidelijkheid verschaft kunnen worden met welke bewijsmiddelen de gestelde liefdesrelatie aangetoond kan worden en welke informatie volgens de Minister nog ontbrak om de sociale en economische binding met het land van herkomst deugdelijk te kunnen beoordelen. Hoewel kan worden geconstateerd dat in dit geval vanuit beide partijen niet actief is gecommuniceerd over het nog te overleggen bewijs om de visumaanvraag deugdelijk te onderbouwen, is de rechtbank van oordeel dat de Minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander standpunt dan in het primaire besluit is opgenomen. De rechtbank ziet in de door eiseres overgelegde stukken in bezwaar namelijk wel degelijk aanwijzingen dat eiseres en referent bereidwillig en actief inspanningen hebben verricht die redelijkerwijs verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van informatie. Zo heeft referent op de door hem ingevulde vragenlijst visumaanvraag op p. 8 het volgende aangegeven over de relatie met eiseres:
“Zij is mijn vriendin, eerste contact is via internet tot stand gekomen en daarna elkaar meerdere malen persoonlijk ontmoet en nu wil ik haar in Nederland uitnodigen om mijn leven hier te laten zien.”
Bij de bezwaargronden van 27 februari 2023 zijn vervolgens een groot aantal (financiële) bewijsstukken overgelegd, onder meer een aanslag inkomstenbelasting, een garantstelling en diverse facturen van de tolkwerkzaamheden van referent. Daarnaast is verzocht om een hoorzitting in te plannen, mochten de overgelegde bewijsstukken de Minister niet direct hebben overtuigd. De rechtbank overweegt dat hiermee in voldoende mate gehoor is gegeven aan de inspanningsverplichting die op eiseres rust zoals omschreven in de door de Minister gehanteerde WI 2022/20.
9. Het voorgaande betekent dat de Minister ten onrechte heeft afgezien van het horen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. In het verhandelde ter zitting en de inhoud van de dossierstukken ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om niet zelf in de zaak te voorzien, maar de Minister op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De Minister dient eiseres eerst te horen alvorens hij een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De Minister dient na het houden van een hoorzitting opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres.
11. Nu het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat de Minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- dient te vergoeden.
12. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om de Minister te veroordelen in de proceskosten die eiseres tijdens het beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op €1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-). Daarnaast ontvangt eiseres -zoals vermeld in overweging 7.1 van deze uitspraak- een bedrag van € 418,50 voor het instellen van het beroep wegens niet-tijdig beslissen, zodat de proceskostenvergoeding in totaal € 2.092,50 zal bedragen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 5 december 2022;
  • draagt de Minister op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen en eiseres voorafgaand aan deze beslissing te horen;
  • veroordeelt de Minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.092,50,-
- draagt de Minister op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie EU van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.
2.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3011.
3.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10036.
4.Uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.